Waarom de windcentrale het niet haalde De ouderwetse Zeeuwse bakker had een sluitende energiebalans Tekst: A. F. Koopman. De ouderwetse Zeeuwse warme bakker was een verstandig man op energiegebied. Op veel plaatsen in onze provincie kunt u ze nog langs de slootkanten zien staan: de pittoreske knotwilgen. Welnu, zij vorm den de energiebron voor de Zeeuwse bakker. De snel aangroeiende takken van de knot wilgen werden door hem als brandstof voor zijn oven gebruikt. Soms moest hij zijn energievoorraad aanvullen met turf, maar over het algemeen lukte het toch vrij aardig om al het benodigde brood te bakken met behulp van „wilgetakken-energie". In het ideale geval bestond er een vol komen evenwicht tussen het tempo waarin de knotwilgen hun magere takken produ ceerden en de hoeveelheid geurig brood dat de bakker met de brandende takken pro duceerde. Zoiets noemt men: een sluitende energiebalans. Op grotere schaal bezien sluit tegen woordig geen enkele energiebalans meer! De natuur is absoluut niet bij machte om de hoeveelheid brandstof die wij omzetten in energie, te vervangen. Van tijd tot tijd leest u in de krant over plannen om hier en daar snelgroeiende bossen te planten, waarvan het hout dan zou moeten dienen als brandstof voor bijvoorbeeld de stoomketels in de elektrische centrales. Een slim denkbeeld. Maar zo snel kan een bos niet groeien, of de houtprodu'ktie wordt in de kortste keren door de houtconsumptie ingehaald, als je tenminste besluit om hout te gebruiken voor de energie-opwekking. Er is een tijd geweest, waarin de behoefte aan energie nog kon worden gedekt door de beschikbare hoeveelheid hout. Wij spre ken nu over de periode van rond 1850. Bijna negentig procent van de toenmalige energiebehoefte werd toen gedekt door brandhout, althans in Amerika. Het enige land, dat al vrij spoedig is begonnen met het maken van energie-statistieken. De ontbrekende tien procent op de energie balans van 1850 werd gedekt door een klein beetje steenkool. Als de Amerikanen in 1850 iets meer bosbouw zouden hebben gepleegd, dan was althans in die tijd de energie situatie bijna paradijselijk geweest. Men zou dan minder hout als brandstof hebben ge bruikt dan er in dezelfde tijd weer kon aangroeien. Onze Zeeuwse bakkersbalans, dus! Maar zoals wij allemaal weten: hout is schaars en kostbaar geworden. Je zult nog maar heel weinig mensen tegenkomen, die Foto's: uit het archief. hout gebruiken om er hun huizen mee te verwarmen of er hun eten mee te be reiden. Die oude rol van het hout is allang overgenomen door nieuwe energiedragers. Vanzelfsprekend. De eerste opvolger van de brandstof hout was althans in de Verenigde Staten de steenkool. In 1900 werd tachtig procent van de toen benodigde energie al uit steen kool betrokken. Steenkool voor verwarming, steenkool voor de aandrijving van locomo tieven, stoommachines en stoomschepen. Stoommachines in allerlei soorten ont stonden er in die tijd. De kolentender was een even vanzelfsprekende opslagplaats voor primaire energie (steenkool) als benzinetank of de butagasfles dat vandaag de dag is. Kenmerkend voor de energiegeschiedenis is, dat elke brandstofsoort die de mens ontdekt, tot de ontwikkeling van speciaal voor die brandstofsoort bedoelde machines en apparaten leidt. Bij de wilgentakken ho ren de takkebos-gestookte, ouderwetse bak kersovens en kolomkachels. Bij steenkool horen vuurhaarden van speciale steensoor ten, alsmede op stoomkracht werkende ma chines. Bij aardolieprodukten. zoals benzine en dieselolie, horen explosiemotoren, zoals wij die in onze bromfietsen en auto's heb ben zitten. En bij de brandstof uranium horen kernreactoren. Het is een bijna vanzelfsprekende evo lutie. Het schijnt een ingeboren drang van ons te zijn om de krachten van de natuur te ontsluiten en ze vervolgens te gebruiken om de natuur eronder te krijgen. Wij zijn voortdurend bezig om natuur om te zetten in cultuur; scheppingswerk in mensenwerk, zou de gelovige christen zeggen. Sinds een jaar of tien tekent zich in de samen leving een stroming af, die onze hardnekkige neiging om de natuur te dirigeren, niet alleen gevaarlijk voor mens en natuur, maar ook hoogmoedig vindt. Het is hier niet de plaats om deze filo sofie nader aan de tand te voelen, maar wel kan gezegd worden, dat het bij ons gezamenlijk streven naar comfort en macht over onze omgeving behoort, om de onge wisheden van de natuur zoveel mogelijk uit te schakelen. Daarom zal een windmo lencentrale altijd minder populair zijn bij de wetenschappers, dan een kerncentrale. Want de windmolen draait alleen maar als er wind is, terwijl atoomkernen zich splitsen op de manier en op de tijden waarop de mens dat wil. Spierkracht. Als wij de mens als energieproducent bekijken, dan zien wij dat wij het miljoenen jaren met onze eigen lichaamsenergie, spier- energie mag u ook zeggen, hebben moeten stellen. De brandstof voor spierenergie komt, zoals u weet, uit voedsel en ons voed sel groeit dankzij de chemische processen, die door de zon worden gevoed. Spierener gie is dan ook de enige echte, natuurlijke energie. Maar de mens is minder „energiek" dan hij zich soms voordoet. In onze spieren ligt een nuttig arbeidsvermogen van 80 Watt opgeslagen. Als wij onszelf flink in conditie brengen, dan kunnen wij ongeveer een dag lang, door heel krachtig op een speciaal soort hometrainer te fietsen, een gewone gloeilamp laten branden. Menselijke spier- De wind raakt nooit uitgeput. Maar de wind waait niet zoals wij willen. Vandaar dat waterkrachtcentrales het beter doen dan windkrachtcentrales. 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1979 | | pagina 25