7
4
Bewoningssporen in het duingebied. J. A. Hubregtse. De Frankische nederzettingen in de
duinen van Schouwen. Oudheidkundige mededelingen uit 's Rijksmuseum van Oudheden
te Leiden.
We moeten ons de oorspronkelijke vlucht-
burg voorstellen als een terp met een cirkel
vormig grondvlak. Daar omheen liep een
gracht. Binnen deze gracht lag een wal
met vrij steile wanden. De middellijn van
de wal binnen de gracht bedroeg ongeveer
200 m. De kruin van de vluchtburg lag
vermoedelijk oorspronkelijk 1,50 m hoger
dan thans. Rondom stond een stevige houten
palissade waarachter verdedigers zich kon
den verschansen. De onderste grondlaag be
stond uit een ophoging van schoon zand
met een dikte van 80 cm. Daarop lag de
oudste woonlaag, die dateert uit het midden
van de negende eeuw.
Het ingestelde onderzoek heeft voorts uit
gewezen dat er 7 of 8 woonlagen op elkaar
hebben gelegen. Elke keer dat de burg als
toevluchtsoord voor de kustbewoners heeft
gediend, moet er sprake zijn geweest van
een dichte bebouwing. De burg moet dus
in tijden van gevaar intensief bewoond zijn
geweest. Iedere gevluchte familie bouwde
er dan voor tijdelijk gebruik een schamele
hut, die snel verviel zodra ze weer naar
hun eigen haardsteden waren teruggekeerd.
Als men een volgende maal opnieuw moest
vluchten, werd de grondslag van de burg
eerst geëffend, waarna van graszoden, sta
ken en rijshout weer nieuwe hutten werden
gebouwd. Het einde van het gebruik van
de terp als vluchtburg hebben de onder
zoekers gedateerd ergens binnen het eerste
kwart van de tiende eeuw.
deel van het achtergelegen gebied met zand
overstoof. Zo kon het gebeuren dat de
karteerders tijdens het geologisch onderzoek
onder het jonge duinzand de resten vonden
van een pottenbakkerswerkplaats uit de
veertiende eeuw.
Het door de heer Hubregtse verrichte
speurwerk heeft tevens uitgewezen, dat de
duinbewoners enkele malen voor korte of
langere tijd naar veiliger oorden moesten
vluchten als zeerovers aan land kwamen
om te roven en te plunderen. Vermoedelijk
is er sprake van twee aanvallen. Nadat hun
nederzettingen bij de eerste overval waren
verwoest, zijn de gevluchte bewoners kort
daarna weer teruggekeerd en hebben ze
hun huizen weer opgebouwd. De bewoning
werd er toen dus blijkbaar niet voor lange
tijd onderbroken. Niet lang daarna werden
de woningen echter voor de tweede maal
verwoest, waarna het veel langer heeft ge
duurd, eer ze werden herbouwd. Uit diverse
gegevens heeft men de (voorzichtige) kon-
klusie getrokken dat de beide aanvallen
plaats vonden in 837 en 838. De daders
waren blijkbaar Noormannen.
Toen ze voor de tweede maal werden
herbouwd, heeft men veel kleinere wonin
gen gesticht dan er eerst stonden. De reden
ligt in het duister. De grote hoeveelheid
aardewerk die men in de afvalhopen vond,
doet veronderstellen dat de voor de tweede
maal herbouwde (kleinere) woningen daarna
lang bewoond zijn geweest.
Voor de bevolking, die de plunderaars
niet kon weerstaan, werd de toestand
waarschijnlijk wat dragelijker toen ver
moedelijk onder druk van de Vlaamse graaf
buiten het duingebied een vluchtberg
werd aangelegd, waarbinnen de duinbewo
ners zich in veiligheid konden stellen voor
het geval ze weer door plunderaars aan
gevallen zouden worden. Een vanwege het
Rijksmuseum voor oudheden te Leiden ter
plaatse ingesteld onderzoek leverde de vol
gende bijzonderheden op, waarmee de ge
gevens en berichten over de vroegere be
woners van de Kop van Schouwen dan
tevens worden besloten.
o-
c>
6m
\S>
M
0( p
Frankische standsporen, in dal B Noordzijde
o j m ts zo Meier
24