7 4 Bewoningssporen in het duingebied. J. A. Hubregtse. De Frankische nederzettingen in de duinen van Schouwen. Oudheidkundige mededelingen uit 's Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. We moeten ons de oorspronkelijke vlucht- burg voorstellen als een terp met een cirkel vormig grondvlak. Daar omheen liep een gracht. Binnen deze gracht lag een wal met vrij steile wanden. De middellijn van de wal binnen de gracht bedroeg ongeveer 200 m. De kruin van de vluchtburg lag vermoedelijk oorspronkelijk 1,50 m hoger dan thans. Rondom stond een stevige houten palissade waarachter verdedigers zich kon den verschansen. De onderste grondlaag be stond uit een ophoging van schoon zand met een dikte van 80 cm. Daarop lag de oudste woonlaag, die dateert uit het midden van de negende eeuw. Het ingestelde onderzoek heeft voorts uit gewezen dat er 7 of 8 woonlagen op elkaar hebben gelegen. Elke keer dat de burg als toevluchtsoord voor de kustbewoners heeft gediend, moet er sprake zijn geweest van een dichte bebouwing. De burg moet dus in tijden van gevaar intensief bewoond zijn geweest. Iedere gevluchte familie bouwde er dan voor tijdelijk gebruik een schamele hut, die snel verviel zodra ze weer naar hun eigen haardsteden waren teruggekeerd. Als men een volgende maal opnieuw moest vluchten, werd de grondslag van de burg eerst geëffend, waarna van graszoden, sta ken en rijshout weer nieuwe hutten werden gebouwd. Het einde van het gebruik van de terp als vluchtburg hebben de onder zoekers gedateerd ergens binnen het eerste kwart van de tiende eeuw. deel van het achtergelegen gebied met zand overstoof. Zo kon het gebeuren dat de karteerders tijdens het geologisch onderzoek onder het jonge duinzand de resten vonden van een pottenbakkerswerkplaats uit de veertiende eeuw. Het door de heer Hubregtse verrichte speurwerk heeft tevens uitgewezen, dat de duinbewoners enkele malen voor korte of langere tijd naar veiliger oorden moesten vluchten als zeerovers aan land kwamen om te roven en te plunderen. Vermoedelijk is er sprake van twee aanvallen. Nadat hun nederzettingen bij de eerste overval waren verwoest, zijn de gevluchte bewoners kort daarna weer teruggekeerd en hebben ze hun huizen weer opgebouwd. De bewoning werd er toen dus blijkbaar niet voor lange tijd onderbroken. Niet lang daarna werden de woningen echter voor de tweede maal verwoest, waarna het veel langer heeft ge duurd, eer ze werden herbouwd. Uit diverse gegevens heeft men de (voorzichtige) kon- klusie getrokken dat de beide aanvallen plaats vonden in 837 en 838. De daders waren blijkbaar Noormannen. Toen ze voor de tweede maal werden herbouwd, heeft men veel kleinere wonin gen gesticht dan er eerst stonden. De reden ligt in het duister. De grote hoeveelheid aardewerk die men in de afvalhopen vond, doet veronderstellen dat de voor de tweede maal herbouwde (kleinere) woningen daarna lang bewoond zijn geweest. Voor de bevolking, die de plunderaars niet kon weerstaan, werd de toestand waarschijnlijk wat dragelijker toen ver moedelijk onder druk van de Vlaamse graaf buiten het duingebied een vluchtberg werd aangelegd, waarbinnen de duinbewo ners zich in veiligheid konden stellen voor het geval ze weer door plunderaars aan gevallen zouden worden. Een vanwege het Rijksmuseum voor oudheden te Leiden ter plaatse ingesteld onderzoek leverde de vol gende bijzonderheden op, waarmee de ge gevens en berichten over de vroegere be woners van de Kop van Schouwen dan tevens worden besloten. o- c> 6m \S> M 0( p Frankische standsporen, in dal B Noordzijde o j m ts zo Meier 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1979 | | pagina 24