Dit is de Smidsstraat met op de achtergrond de molen aan de Molenweg. Niet meer
op deze foto te zien is het huis van oom Jasper Clarisse, die later naar de N.O.-polder
vertrok. Op de plaats van zijn huis staat nu het verenigingsgebouw „Middendorp".
dracht was en dat die aan haar hoge ge
stalte een grote waardigheid verleende. Ma
onderkende mijn bewondering voor het Wal-
cherse kostuum en zij was het, die mij op
kordate wijze hielp om de herinnering daar
aan levend te houden. Want jaren later
kleedde ze eigenhandig en deskundig een
pop voor mij aan, die sinds ik hem kreeg,
niet meer van zijn plaats in mijn huiskamer
is weggeweest.
Een paar jaar geleden overleed Ma. Ik
heb nooit zoveel mensen op een kerkhof
bijeen gezien als ter gelegenheid van haar
begrafenis. Van Ma's donkere en vriende
lijke echtgenoot was ik ondersteboven. Toen
ik hem voor de eerste keer onze hof zag
oorijden, voelde ik me heel warm worden
en dat is altijd zo gebleven. Waar komen
toch die verhalen over gesloten en stuurse
Zeeuwen vandaan?
Oom Jasper.
En dan was er natuurlijk oom Jasper.
Jasper Clarisse, zwager van moeder Louwe-
rien. woonde op het dorp op een hoek van
de Smidsstraat, daar waar nu de vergader
zaal „Middendorp" te vinden is. Oom Jasper
had een kip, die haar eigen eieren met de
snavel te lijf ging. Dus werden die eieren
door hem naar Houtenburg gebracht om
daar te worden uitgebroed. Bij zulke ge
legenheden ontmoette ik hem dan.
Net als zijn kip herinner ik mij oom
Jasper als een nogal woest creatuur: een
goed voorbeeld waarschijnlijk van de ruwe
bolster met de blanke pit. En voor één
van zijn zoons was ik zelfs echt benauwd.
Na de oorlog vertrok het gezin naar de
Noordoostpolder. Ik zag het niet meer terug.
Maar dertig jaar later ontmoette ik in Sou
burg de oudste zoon Rogier. We werden
opnieuw aan elkaar voorgesteld, waarna hij
me hartelijk begroette. Was hij de bewuste?
Het deed er natuurlijk niet meer toe.
Johanna en Rina.
Er schiet me nog een naam te binnen:
die van Pie Geschiere, een jaar of achttien,
klein, blond, ook al in dracht, en één van
de beste vriendinnen van de meisjes Roose.
Geschiere: dat is nu zo'n typisch Wal-
cherse naam, die je in die tijd nergens
anders tegenkwam. Die evenals die andere,
op -se of -e eindigende namen: Dingemanse,
Leijnse, Adriaanse, Sinke, Francke, Gabrielse,
Louwerse. En mét zulke namen als Wijkhuis
(Wiekes, dacht ik), Kleinepier en Koppejan
gestalte gaven aan de compleet andere
wereld die Zoutelande voor mij was.
Als ik, terug in Rotterdam, spelend op
ons grote platte dak of tussen de bomen
van het Vroesenpark, zo'n naam uitsprak,
dan was die wereld er eensklaps weer: geu
rend naar hooi en peeën, klein en intiem,
met lichte ochtenden en van ver komende
schemer, met wegkruipende rode daken en
met kleurloze, eeuwige duinen rondom.
Ik herinner me Aaltje Jobse, ook klein,
maar donker. Ze diende bij mijn tante
Emmy in de pastorie van Meliskerke. Ik
bezit een ansichtkaart, waarop ze voorkomt,
samen met een paar kleinere boerenkinders.
Het zou me niets verwonderen, als die kaart
nog steeds in de handel zou blijken te zijn.
De commercie geeft immers vaak een vol
maakt valse voorstelling van de werkelijk
heid? Niet alleen wat het beeld en de tijd
betreft welk jong Walchers meisje loopt
vandaag de dag nog in dracht? maar
zelfs wat betreft de plaats, waar die dracht
te vinden zou zijn. Want het Walcherse
kostuum staat ook te pronk op ansicht
kaarten in Scheveningen, Zandvoort en de
Keukenhof.
Tussen alle namen zijn er twee, die mij
praktisch niets meer zeggen. Toch heb ik
ze altijd bij de hand: in mijn poezie-album.
Op 23 augustus 1945 schreven twee zusjes
daarin een mooi, vroom vers. En ze onder
tekenden dat aldus: Dit is geschreven, dit
is gedaan, Johanna en Rina is onze naam.
Johanna en Rina. Ik sluit mijn ogen: niets.
Ik staart in de verte, maar ze doemen
niet op. Johanna en Rina?
Toch woonden zij en wij lange tijd in
één huis. Toch roepen ook de namen van
deze meisjes een duidelijk beeld op. Niet
echter het beeld van henzelf, maar dat
van het uitzicht op een bizar waterland
schap met boomkruinen en pannendaken
temidden van wild schuimende golven. Het
beeld van rondtollend drijfhout en in regen
en wind voortzwoegende roeibootjes. Wij
keken daarnaar uit het hoge dakraam van
Pension „Victoria aan de Duinweg nabij
Valkenisse. Pension „Victoria" heette nadien
hotel „Duinoord'Twee jaar geleden ben
ik er nog omheen gelopen. Nu is het af
gebroken. Zijn vele gasten in de loop der
jaren hebben waarschijnlijk nooit bij dat
kleine achterdakraam gestaan. En is dat
wel het geval geweest, dan hebben zij neer
gekeken op een bloeiend Walcheren.
Maar wij, zijn bewoners in de tijd van
het water, wij hadden er het uitzicht op
een verdronken land: kil, gevaarlijk en vij
andig. Het grote huis stond precies op de
grens tussen leven en dood. In de voortuin,
aan de voet van het duin, waren de krom
gegroeide bomen groen en vol, daar bloeide
de kleine duinroos volop en speelden wij
kinderen beschut en in veiligheid. Maar in
de achtertuin, aan de rand van het bouw
land, klom tussen kale struiken het dodende
water omhoog: aarzelend bij eb, dreigend
bij vloed. En onder zijn oppervlak wachtten
de mijnen. Daarom probeerden wij vóór te
leven, in de illusie van het normale; maar
we wisten, dat de werkleijkheid achter lag,
in en onder het water. We schreven toen
zomer 1945 en het was bijna een jaar na
het grote bombardement op Walcherens
dijken.
Door de herinnering aan de namen van
twee verder anonieme meisjes liep mijn ver
haal vooruit op dat onderdeel ervan, dat
„het water" tot onderwerp zal hebben.
Dit is het Pension „Victoria", later hotel „Duinoord" aan de Duinweg 107. In het
bijgebouw rechts woonde het gezin Roose na het bombardement van dinsdag 3 okt. 1944,
waarbij de dijken bezweken en het eiland onderliep. De foto is van 1976.
31