WEERSPROKKELS
Vijftien jaar industrie aan het
Zeeuwse Sloe
Een medaille met twee kanten
Tekst: W. de Smit.
Onze zomers vroeger en nu.
We mogen niet klagen over de zomers
van de laatste 10 jaar. Van 1969 t/m 1978
waren er 2 slechte zomers: 1972 en 1977.
Vooral van 1972, die was te nat en koud.
Drie normale zomers: 1971, 1974 en 1978
(maar 1974 en 1978 wel aan de koude kant).
Vijf mooie zomers: 1969, 1970, 1973, 1975
en 1976, waarbij de laatste wel erg opviel
door zijn grote droogte en warmte. Ik meen,
dat het de op één na warmste zomer van
de eeuw was, alleen 1947 was nog warmer.
Uit tal van gegevens blijkt, dat er gewoon
schommelingen zijn door de jaren heen van
de „kwaliteit" van de zomers. Ook blijkt,
dat in tegenstelling met de jaarlijkse neer
slag, er wel perioden zijn dat er meer
mooie dan slechte zomers voorkomen.
Zo is behalve de genoemde, ook de der
tiger jaren een tijdvak geweest van mooie
zomers (de zomers waren toen nog beter
dan wij de laatste 10 jaar gehad hebben).
Van 1932 t/m 1942: 11 jaar dus, kwamen
er maar liefst 8 mooie zomers voor.
Een tijdvak van veel slechte zomers kwam
voor in de periode 1953 t/m 1966 met 10
slechte zomers en nog 2 zomers aan de
koele kant.
De indeling naar slechte, normale of
mooie zomers berust op het totaal aantal
warme, droge en zonnige dagen over de
drie zomermaanden: juni, juli en augustus.
Velen hebben gejuicht, toen het zover was.
Zeeland zou een groots industrieel projekt
krijgen. „Uitgestotenen" uit de landbouw en
jeugdige werknemers zouden in eigen pro
vincie werk kunnen vinden. Dat was één
argument. Er speelden ook andere gevoelens
mee.
In Zeeland wilde men zich niet in de luren
laten leggen door de Rotterdamse „haven-
De metingen in De Bilt dienen als leidraad
hiervoor. Maximaal kunnen het er 92 zijn,
1976 had er 47. De zeer slechte zomer
van 1956 had er slechts 3.
Verder blijkt, dat van de laatste 98 zo
mers, te beginnen in 1881, er 35 uitge
sproken „slecht" zijn, 29 „normaal" en
34 „mooi". Een redelijke, evenwichtige ver
deling dus.
Mooie zomers blijken in oneven jaren
vaker voor te komen, dan in even. Ook
weer van de afgelopen 98 jaar, kwamen er
22 voor in oneven jaren en maar 11 in
even jaren.
Een belangrijke vraag wellicht is, staan
we aan het begin van een reeks slechte,
zomers (dus een afwisseling van mooi,
slecht of normaal). Of blijven de zomers
over het algemeen redelijk tot goed met
maar een enkele negatieve uitschieter,
zoals we de laatste tijd gewend waren?
Ik moet het antwoord schuldig blijven.
Mede in dit verband is het misschien
interessant om nog eens te herinneren aan
het congres van de World Meteorological
Organisation (W.M.O.), een onderdeel van
de Verenigde Naties, afgelopen winter. Alle
meteorologen waren het er over eens, dat
het de komende 20 jaar kouder zal worden.
Een geruststellende gedachte is, dat de
natte maand maart met plaatselijk meer
dan 100 mm neerslag, niet nu al van in
vloed kan zijn op de komende zomer.
baronnen", die in het koor van diegenen,
die de lof der zeehavenontwikkeling zongen
„zang", die „vertaald" werd in nota's
en boekjes van allerlei kleuren, uitgegeven
door allerlei (overheids)instanties wel
het hoogste lied aanhieven. Een Rotterdams
plan, „2000 Plus" genaamd, sprak destijds
van een zodanige ontwikkeling van de zee
havenindustrie, dat een nieuwe stad van
een half miljoen inwoners op Goeree-Over-
flakkee nodig zou zijn om al die werk
krachten en hun gezinnen op te vangen.
„Grootheidswaanzin" noemde de ex-direc
teur van het ETI voor Zeeland, drs. M.
Verburg, dit Rotterdamse plan. Terecht!
Maar in Zeeland was men daar zelf ook
niet helemaal vrij van. Bij een bezoek dat
parlementariërs in 1957 aan deze provincie
brachten, sprak de toenmalige directeur van
„De Schelde", de heer J. W. Hupkes, van
„een havenbekken ter grootte van de Rot
terdamse Waalhavens", dat in Zeeland zou
moeten ontstaan. Het ging om „het wel
zijn" van Zeeland, jawel, maar toch ook
wel een beetje om de eer
Niet iedereen riep „hoera" bij de komst
van de industrie naar Midden-Zeeland. Er
waren ook Zeeuwen en anderen, die hun
vrees uitten voor vervuiling van lucht, water
en bodem, voor aantasting van het land
schap. Ze bekeken de vestiging van ieder
nieuw bedrijf aan het Sloe met het nodige
wantrouwen. In een interview met de PZC
heeft ex-ETI-directeur drs. Verburg erkend,
dat de argumenten „uit de milieuhoek" niet
allemaal juist waren, maar „vele wel".
Ze zijn gekomen in de loop van die
vijftien jaar dat „het Sloe" officieel als
industriegebied bestaat: chemische bedrijven
als Hoechst, Pechiney, M&T International,
Total. Ook „schone bedrijven" als De
Scheldepoortwerf, de NV Haven van Vlis-
singen. De chemi-gigant uit Italië, Monte
dison, zag uiteindelijk maar af van vestiging
in Vlissingen-Oost, zoals „het Sloe" later
officieel werd betiteld. Bedrijven als bij
voorbeeld een „Progil" en een asbestfabriek
werden zelfs door de betreffende autori
teiten afgewezen. Men hoeft er niet om te
treuren.
Was aanvankelijk vrijwel iedereen, die
dacht dat hij „enige verantwoordelijkheid"
droeg voor de economie in Zeeland bereid
desnoods de duivel met z'n hel aan het Sloe
toe te laten, in de loop van de tijd werd
men door de druk van de publieke opinie,
maar ook wel door meer (soms wetenschap
pelijk gefundeerd) inzicht kritischer ten
aanzien van te vestigen bedrijven. En van
de milieu- en veiligheidseisen, die aan ko
mende en bestaande bedrijven moeten wor
den gesteld. De Vereniging voor Milieu-
hygiene Zeeland heeft hierbij een niet weg
te c'Teren rol gespeeld. Al was die rol
dan ook niet altijd even fraai (en uit dat
oogpunt minder bewonderenswaardig). Nut
had en heeft het optreden van zo'n vere
niging wel.
Het Sloe is dus „geïndustrialiseerd", al
zijn dan ook nog bijna 700 hectaren van
de totaal 2300 onbezet. „Het Sloe" heeft
toch een zij het naar verhouding lichtere
mate van milieuvervuiling meegebracht.
Het landschap is in de omgeving van
dit industriegebied, als gevolg van die in
dustrie, allesbehalve fraai geworden. Door
de industrie is ook geknabbeld aan de rust
en stilte van Zeeland: het is drukker ge
worden in deze provincie, al is ze ook
nu nog een oase van rust in vergelijking
met de randstad. De industrie heeft een
zekere mate van „verstedelijking" veroor
zaakt. Dat zijn de nadelen.
Voordelen zijn er ook. Het grootste voor
deel is wel de toeneming van de werkgele
genheid met ongeveer 400 arbeidsplaatsen.
Menig werknemer, die anders Zeeland zou
hebben moeten verlaten, kon nu in zijn
eigen provincie blijven wonen. En een aantal
Zeeuwen, dat maar node in de randstad
verbleef, kon terugkeren. Er was werk voor
hen gekomen.
Tekst: Joris van Hoedekenskerke. Foto: uit het archief.
In Zeeland is eind augustus, begin september het feit herdacht, dat 15 jaar
geleden officieel de industrialisatie van het Sloegebied werd ingeluid. Koningin
Juliana werd 2 september 1964 per provinciale veerboot naar een gebied tussen
Walcheren en Zuid-Beveland gevaren, waar tot dan alleen de vogels, de vissen
en de schapen op de schorren voor het nodige leven hadden gezorgd. Ze zette
voet aan wal op het terrein van de Kon. Maatschappij „De Schelde", die op de
maagdelijke grond langs het Sloe als eerste een bedrijf had gesticht: de re-
paratiewerf „Scheldepoort". Met deze daad van de koningin was het Sloegebied
ais industrieterrein „officieel geopend".
28