Ochtend in Zeeland (Vil)
Tekst: Loes van Dalen - Vreugdenhil. Foto's: van de schrijfster.
Het is november, dat betekent regen,
kalende bomen, winterjassen en Sinterklaas
gedichten. Ik heb geen enkele gedachte
aan recente of vroegere zomers. Totdat ik
in mijn keuken wat citroensap door de ap
pelmoes roer. En plotseling is daar de
warme zolder van het kleine boerenhuis
even buiten Zoutelande, dat in de oorlogs
jaren mijn thuis was.
Zeven mensen woonden in dat huis: het
gezin Roose met zijn drie bijna volwassen
kinderen en het echtpaar Louwerse. Ze
hadden met elkaar niet meer tot hun be
schikking dan twee kamers, een bakkeete,
een kelderhuis en een zolder. Op zolder
sliepen Arjoan, Geerte en Jaone en hun
geburen Adriaan en Coba. Ordentelijk van
elkaar gescheiden, dat wel, maar toch dicht
bijeen. In het voorjaar van 1943 werd op
die zolder ook voor mij een plaatsje in
geruimd.
En daar lagen we dan, 's avonds even
na negenen. Niet ik alleen; welnee, allemaal.
Morgen zou het immers weer vroeg dag
zijn. Binnen een week kende ik er alle
nachtgeluiden: het kraken van het dak bo
ven ons hoofd, de lichte slaapgeluidjes van
buurvrouw Coba, de moeizame en zware
van de twee Arjaons en het eindeloze zoe
men van de muggen. Met tientallen tegelijk
zweefden die door het kleine open dakraam
naar binnen en verdeelden zich eerlijk over
de zes slapers.
Maar natuurlijk hadden we bijtijds onze
voorzorgsmaatregelen genomen. Want naast
het lampetstel stond een flesje. Dat flesje
was een beetje kleverig en het rook zuur.
Op het etiket stond met grote letters:
„Citronel". Citronel, een vloeistof tegen
muggen. Na het wassen smeerde je je ermee
in en de muggen zouden geen trek meer
in je hebben. Het was maar een klein
flesje, maar het ging toch aardig lang mee.
Want veel meer dan gezicht en handen
kwam voor het inwrijven immers niet in
aanmerking. We waren zo degelijk ingepakt!
Het is vreemd. Ik had een hekel aan
dat flesje, dat op de broeierige zolder zo
nadrukkelijk stond te geuren. En ik haatte
het kleverige gevoel dat het spul gaf. Maar
tegelijketijd bleek ik er ook van te houden.
Want het hoorde net zo bij het schemer
donker van de zomeravond als de melkbus
sen langs de weg. Het plakkerige gevoel
had hetzelfde effekt als het irritante, maar
toch o zo vertrouwde tikken van de klok
beneden.
Mijn huidige huis heeft deugdelijke rol-
horren, ook op zolder. En daar slapen we
niet, zoals vroeger in Zoutelande; het is
een kantoor. Schrijfmachines en ordners, in
plaats van bedden. Avondlijke telefoonge
sprekken in plaats van het eerste snurken
van de moegewerkte boer van meer dan
dertig jaar terug.
En zo zal er ook wel geen winkel meer
te vinden zijn, waar nog Citronel te koop is.
En intussen was het oorlog.
Wat zouden we doodongelukkig zijn als
alles nog zo was als toen. En wat zijn we
ongelukkig, nu dat niet zo is.
Neem nu het dorp Zoutelande. Iedereen
heeft er vandaag de dag een postcode
nummer; er is een motel, mode, een warme
bakker en nieuwbouw. Ik wil dat niet. Ik
wil mijn zolderbed terug en de prachtige
klederdracht, het brood uit de eigen oven
en de oude boerenhofsteden. En ik wil voor
al het ruige duin terug in plaats van die
strakke dijk langs de Langstraat.
Ik hield van de duinen van het eiland,
die altijd om ons heen stonden. In de verte,
dichtbij, overal waar je kijken kon. Tussen
hen in lag onze wereld: beschut en eindig.
Alle familie en bekenden woonden binnen
hun wijde ring. Er achter was niets dan
de zee. En die was onbereikbaar in die
dagen.
Maar op een mooie, lichte zomerdag ver
scheen er plotseling een vreemd voorwerp
boven de duinen tussen Zoutelande en West-
kapelle. Het duin kwam tot leven. Uit de
ingegraven bunkers schoten soldaten te
voorschijn, wachtposten werden zichtbaar,
geweren werden gericht. Het voorwerp bleek
een ballon te zijn, die vanuit de richting
van de onzichtbare zee het land indreef.
Waarom schoot de mof niet raak? Een
raadsel. Ongedeerd zeilde de ballon naderbij,
over ons heen, verder naar Grijpskerke, om
daar neer te komen, naar ons ter ore kwam.
Het ene gerucht wilde, dat de ballon
wapens vervoerd had; een ander dat ze pam
fletten aanvoerde vanuit onbezette gebieden.
Ik weet niet welke van die geruchten op
waardheid berustte. Ik weet ook niet wat
er van de ballon geworden is. Ik weet hele
maal niets van het vreemde voorval. Daarom
heeft dit pas begonnen verhaal geen eind
en dus nauwelijks zin.
Toch zie ik die ballon nog steeds voor me;
statig en stil naderbij zwevend vanover het
duin, indrukwekkend ongenaakbaar en voor
al geheimzinnig. Net zo geheimzinnig als
de oorlog om ons heen. Want die was er.
Er broeide gedurig iets. De oorlog liep ons
in feite steeds voor de voeten. Maar echt
gevaarlijk was ze nog niet, althans niet
voor ons.
De jeugd maakte van die situatie een
dankbaar gebruik. En zo ontstonden er
allerlei griezelverhalen. Eén ervan betrof
boer Kodde. Wie kent de weg tussen St.
Janskerke en Meliskerke? Een eindje van
die weg af lag en ligt nog een kapitale
boerderij: St. Janshof. Een groot jaartal
siert het rode pannendak van de schuur.
De boer, die in die tijd huis en hof be
heerde, was Arjaon Kodde, broer van Zou-
telande's burgemeester. Hij was al op leeftijd
en klein van stuk. Rechtgeknipt grijs haar
bedekte zijn hoofd. Maar er was iets
vreemds aan dat hoofd. Het stond scheef.
Zó scheef, dat één oor de schouder raakte.
Dat was angstaanjagend. En terecht, werd
door de jeugd verteld. Want boer Kodde
was niet gewoon mismaakt en dat zou
al erg genoeg zijn nee, de mof had hem
te pakken gehad. Hij was een held en een
martelaar, nu hij gedoemd was voor de
rest van zijn leven de wereld om een hoek
te bekijken.
En zo was de vijand altijd en overal
aanwezig. Soms in griezelverhalen als dat
van boer Kodde. Soms als een gewoon mens,
zoals op die merkwaardige avond, toen een
jonge Duitse jongen in onze bakkeete foto's
van thuis liet zien en zich voor zijn heimwee
niet schaamde. Maar meestal manifesteerde
hij zich als irritant, vernielzuchtig, dief
achtig en dreigend. Dat laatste vooral.
En dit is de dijk, die gebouwd werd na het bombardement op de duinen in 1944. De dijk
heeft Zoutelande's kustlijn duchtig afgevlakt. De kerk op de achtergrond is slechts
door een verkeersweg van de dijk gescheiden. Van het grasveld rond de kerk is aan de
zuidwestzijde praktisch niets meer over.
17