bomen beplant. De geschiktheid van de bodem voor de teelt van fruit werd in hoofdzaak bepaald door het humusgehalte van de grond, de dikte van de humuslaag en de grondwaterstand. In die tijd kon men nog profiteren van het drangwater, dat uit de hoger gelegen duinen naar de lager gelegen duinrandgronden afvloeide. Zoals hiervoor al uiteen werd gezet, was de humusvoorraad hoofdzakelijk een gevolg van de elzenbegroeing, die deze gronden eeuwenlang een typisch landschappelijk ka rakter gaf. De elzenlaantjes grensden aan smalle stroken grasland, waarop doorgaans rundvee graasde. Om de 8 jaar werden de elzen gekapt, op „musters" gebonden en aan bakkers verkocht. Op het eind van de jaren veertig begon in de aangelegde fruitteeltpercelen droogte- schade op te treden, als gevolg waarvan een aantal fruittelers zich genoodzaakt zag van beroep te veranderen. Spelerijden. Ofschoon de Kop van Schouwen plaat selijk ook nu nog rijk is aan natuurlijke schoonheid, is er een tijd geweest dat het gebied tussen Westenschouwen en Renesse een ware lusthof was. Over de toestand omstreeks het midden van de achttiende eeuw staat in de Tegenwoordige Staat van Zeeland vermeld dat langs de duinkust het land zeer dicht met hoog en laag geboomte was begroeid. Deze „aangename plantagie" begon bij de Haart en strekte zich meer dan twee uren gaans uit tot aan de zand bergen tegen de zee. In die tijd was de streek al een geliefkoosd oord voor spele- rijders uit Zierikzee en Brouwershaven. Ze kwamen aan per rijtuig en, na de paarden bij een uitspanning te hebben achterge laten, vermaakte men zich in bos of duin. Ook in de negentiende eeuw was de duinkant tussen Westenschouwen en Re- nesse „over een aanmerkelijke uitgestrekt heid" voorzien van zwaar houtgewas en waren er „aangename oorden". Voor een tocht per rijtuig vanuit Zierikzee werd vaak de volgende route aanbevolen: „Door den krommen Kooiweg en langs den zeedijk, het Meeuweneiland en Koudekerke, voorbij het slot Kraaijestein naar Westenschouwen. Verder over Burgh en Haamstede naar Re- nesse en vandaar over het slot Moermond en Eikerzee naar Scharendijke, waar men gemeenlijk uitspant." Natuurlijk was lang niet iedereen bij machte om per rijtuig te gaan spelerijden. Toen de fietsen in zwang kwamen is daar geleidelijk verandering in gekomen en kon ook de gewone man met zijn gezin bij tijd en wijle de Westhoek bezoeken. De duinen later. De grootste belemmering om het duin gebied voor al te veel verstuiving te vrij waren, vormden de vele konijnen die er huisden. Door hun toedoen groeide er te weinig helm en het vastleggen van zand met uitsluitend dood materiaal, had weinig zin. In 1863 gaf de regering aan W. H. C. Staring opdracht een aantal proeven te nemen met de uitzaai van dennen. W. Staring was een zoon van de bekende dich ter A. C. W. Staring en beoefende als geoloog de wetenschap van de bodemkunde, in 1864 liet hij in de Schouwense duinen een proefvak met dennen inzaaien en een jaar later werd de proef op twee andere plaatsen herhaald. Ofschoon een aantal dennen tot wasdom kwam, was het sukses toch niet bijster groot. Het is bij deze proefnemingen dan ook gebleven. Gedurende de jaren 1902—1904 werden de opbrengsten van de jachtverpachtingen besteed aan vastleggingswerkzaamheden. Blijkbaar was ook deze aanpak niet vol doende. Na 1904 zijn van Rijkswege geen pogingen meer gedaan om het duinonder- houd in goede banen te leiden. Tenslotte verdwenen ook de meeste konijnen bij ge brek aan voedsel. De duinboeren hadden er toen des te meer last van. Een andere bedreiging van hun bestaan was het zand, dat hun akkers overstoof. Berucht en kata- strofaal waren vooral de weersomstandig heden in 1911. Na een zeer warme en droge zomer ontstonden er tijdens een zware storm op 30 september van dat jaar enorme zandverstuivingen, die in het Schouwense duingebied grote schade aan de nog aan wezige begroeiing veroorzaakten. Het zou echter tot 1918 duren, voordat pogingen in het werk werden gesteld om de verstuiving te bestrijden. Het was toen vooral de streekwerkloosheid die de rege ring noodzaakte om met plaatselijke ar beidskrachten de vastlegging van de duinen opnieuw ter hand te nemen. Men begon met de aanplant van helm. In het begin moesten de benodigde helmplanten achter de vuurtoren gestoken worden, omdat er tussen Westenschouwen en de vuurtoren vrijwel geen helm meer groeide. Naarmate de vastlegging meer problemen opriep, namen bij de domeindienst de plan nen om een deel van het duingebied met dennen te beplanten, steeds vastere vormen aan. Er bleef een groot tekort aan helm- planten en het gebruik van rietpoten loste het stuifprobleem ook niet op. Er was be hoefte aan levend plantmateriaal. Studie reizen naar duinkusten in Frankrijk, Duits land en Denemarken, waar al dennen wa ren uitgeplant, leidden tot de konklusie dat de kans van slagen voor de groei van jonge dennen in de duinen bij Westen schouwen gunstig leek. De te bebossen per celen dienden echter vooraf te worden vast gelegd om de uit te planten jonge dennen redelijke overlevingskansen te kunnen bie den. Zo konden tenslotte in 1923 de eerste dennen worden geplant. De algehele leiding berustte bij de tech nische dienst der domeinen. Daar werden tevens de plannen voor de bosaanleg op gesteld. De dagelijkse uitvoering berustte bij plaatselijke medewerkers, waarvan de meeste inmiddels reeds zijn overleden. On danks veel tegenslagen en teleurstellingen is men er desondanks in de loop der jaren in geslaagd, om een oppervlakte van circa 300 ha duingebied met dennen in te planten. Het was een voortdurende strijd tegen harde ziltige winden, stuivend zand, konij nen en droogte. Ondanks gemis aan vol doende vakmanschap tijdens de moeilijke beginjaren, wisten de werkers van het eerste uur niettemin de basis te leggen voor het uiteindelijke welslagen van de bosaanleg. Niet iedereen kon voor de denbeplanting waardering opbrengen. Naast allerlei kritiek van lieden die meenden dat zij het veel beter en vakbekwamer konden, waren er weer anderen die deze inplant een onna tuurlijke ingreep in het duinlandschap von den. Spijtig genoeg wisten zij geen andere en passender middelen aan de hand te doen ter bestrijding van de verstuiving. Vooral de toen bekende botanicus prof. Wevers uitte meermalen zijn gramschap en sprak zelfs van een gecastreerd duin. In het vroege voorjaar van 1940 werden de laatste dennen ingeplant. Toen kwam de oorlog en moest de aanplant worden stilgelegd. Door de jaren heen behoorden de Ver klikkerduinen tot het allermooiste deel van het gehele kustgebied. Aan de zeezijde worden ze begrensd door een breed strand, dat overgaat in lage jonge duinen. Daar achter liggen hoge duinen, doorsneden door oost-west gerichte diepe dalen. Voor 1911 schijnen ze tamelijk goed begroeid te zijn geweest. Vlaamse mattenvlechters schijnen er toen op grote schaal helm te hebben verzameld. Toen kwam de droge zomer van 1911, gevolgd door de beruchte sep- temberstorm. Het zand begon te stuiven met alle gevolgen van dien. Eerst in 1934 werd met de vastlegging van de stuifketels begonnen. Op de hierbij afgedrukte foto valt duidelijk waar te nemen op welke manier dat plaatsvond. Tijdens de laatste wereldoorlog was goed duinonderhoud niet mogelijk, zodat in 1946 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1980 | | pagina 17