De werkers van het eerste uur.
een groot deel van de Verklikkerduinen op
nieuw moest worden vastgelegd.
Er is een tijd geweest, dat de grond
waterstand in het duingebied zo gunstig
was, dat een aantal dalen steeds met water
was gevuld en een groot aantal lager ge
legen gedeelten drassig was. Bij deze toe
stand had ook de begroeiing zich aangepast.
Nog in 1956 schreef de heer B. J. J. R.
Walrecht in het Zeeuws Tijdschrift dat de
Schouwense duinen met zijn vochtige dalen
een aantal planten herbergden waarvoor
door te veel wateronttrekking de
groeivoorwaarden elders in Zeeland ont
braken. Als zeldzame planten vermeldde
hij onder meer maanvaren, addertong, par-
nassia, duinorchidee en sturmia. Op zijn
tocht door het duingebied ontdekte hij
voorts nog duizendguldenkruid, rondbladig
wintergroen, wespenorchis, heide, waterna
vel en liggend hertshooi. Aan de zeezijde
ontdekte hij voorts nog zeewolfsmelk, zee
raket en zeevenkel. Walrecht was er zich
van bewust bij lange na geen volledige
opsomming te hebben gegeven van alle
bijzondere planten die toen nog in de
Schouwense duinen voorkwamen en eindigde
zijn artikel aldus: „Men zal er goed aan
doen de enthousiaste natuurbeschermers op
Schouwen te steunen in hun strijd om dit
Jonge duinvorming op het Verklikkerstrand.
Duinvastlegging uit 1934.
deel van Schouwen ongerept te laten. Zijn
vroege dood heeft hem althans deze te
leurstelling bespaard.
De ramp van 1953.
In opdracht van de gemeenten Noord-
welle en Serooskerke werd in 1901 de
aanleg aanbesteed van een haven aan de
Schelphoek. Men vond de haven gewenst,
vooral met het oog op het drukke bieten-
vervoer in het najaar. De haven werd op
17 juli 1903 in gebruik gesteld.
Evenals dat met zoveel andere buitendijks
gelegen havens het geval was, bleek ook
de haven van Schelphoek een te zwakke
schakel in de zeewering te zijn, met het
noodlottig gevolg dat op 1 februari 1953
juist op die plaats de grootste doorbraak
plaatsvond van het gehele rampgebied. Vijf
dagen na de doorbraak was het dijkgat er
19