Theodoras interrumpeert: „Het klieven
van die wissen (wilgen), dat banderoei, en
dat werken met die priemen achter die
panlatten door, dat is een vak op zich.
Daar moet je soepele vingers voor hebben.
Ik heb het vaak geprobeerd, maar noch
het klieven noch dat werken met die prie
men lukt me." Hij en de rest van de huis
genoten kijken met een stil ontzag naar
Phil: „Als een aap hing hij op zeventig
jarige leeftijd nog tegen het dak aan."
Phil veegt wat tabakssliertjes van het
tafelkleed en gaat ongestoord verder met
het duidelijk maken van zijn ambacht. „Ei
genlijk kan je rietdekken niet uitleggen.
Dat is iets dat je moet zien. Als het dak
is gelegd, de schuur dicht is, dan moet
het nog gelijk gekapt en afgewerkt worden.
Voor het gelijkmaken van de euzie gebruik
ik een plankje, waarbij de gaatjes tot
halfweg zijn doorgeboord. Er moet dan
geplakt worden tot er geen rietje meer
uitsteekt. Vooral bij het gebruik van win-
terriet mag er geen takje verschillend zijn."
Phil heeft mij verteld, dat er verschillende
typen van daken zijn. Strodaken, rietdaken
en gedreven daken. Laatstgenoemde worden
gedekt met winterriet, dat dikker, eens
zo duur en in tegenstelling tot andere daken
die twintig tot dertig jaar meegaan
vijftig jaar kunnen liggen. Er is nu ook
een middel in de handel, dat op de riet
daken gespoten, ze brandvrij maakt.
Versierdingskes.
Nicht Yvonne mengt zich in het gesprek:
„Hij kan ook van die leuke versieringen
van stro voor op het dak maken." „Ja,
kopskes", beaamt Phil. „Tja, in ons vak
weet je maar nooit waar je voor te staan
komt. Laatst heb ik een achthoekig een-
denhok gemaakt. Dat vind ik leuk werk
om te doen, zeker nu ik sinds ik anderhalf
jaar geleden in het ziekenhuis moest ver
blijven, niet meer op het dak klim. Maar
om op die versierdingskes terug te komen,
die heb ik toen ook nog op dat eenden
kotje gemaakt." „Een parapluutje," ver
duidelijkt Yvonne het versierdingske.
Phil kijkt even bedachtzaam naar zijn
handen. „In de zomer van '76 heb ik voor
het eerst vanwege de warmte het werken
op het dak moeten staken. Het was toen
zo heet op het dak," guitig grijnzend, „dat
als ik mijn pet met water vulde en die
op het hoofd zette om wat af te koelen,
die met tien minuten al was opgedroogd.
Het ergste waren toen mijn handen. Ik kon
die ijzers niet meer vasthouden. Die waren
zo verhit, dat ik mijn handen er aan ver
brandde."
Op mijn vraag of het rietdekken hem
altijd heeft bevallen, antwoordt Phil den
Dekker: „Ik heb er altijd mijn brood mee
kunnen verdienen. Kijk eens, rijk werd je
er niet van. Vroeger verdiende ik bijvoor
beeld zestig cent per dag ermee. Dan
werkte ik van zes tot zes, met één uur
pauze om te eten. In de winter als het
werk stil lag, dan boerde je er wat bij.
Thuis had ik een koeie- en een varkensstal.
Als rietdekker was je altijd vrij man en
de mensen waren blij als je hun rietdak
doen wilde. Nu ik echter heb gezegd: ik
stop met mijn vak. Wel nu. nu is het hier
gedaan met het rietdekken."
Een spel van komen en van gaan
Van schuimend witgekapte golven.
Zij werpen zich als waterwolven
tegen de stranden aan.
Een goed geluid
't Gestadig schuren
Van zilt op zand
Een eeuwig duren
Van nimmer stuitend
Deinen, stil, bezonnen
Rondom een land,
Door mens uit zee gewonnen.
Of woest geweld.
Een grauwe zee alom
Daar ligt een land, geveld.
Ik worstel en ontkom.
Waar 't water nam
Daar is opnieuw begonnen.
Een hoge dam
Beschermt ons Zeeland tegen vloed...
Dit land waaruit wij stammen
Zij niet alleen door dammen
Maar hecht en trouw
Door mij, door jou
Beschut, behouden en behoed.
SMID
13