vlijt, zijn in ons land nauwelijks gevonden.
In Noord-Europa daarentegen zijn wel spin-
steentjes en andere voorwerpen gevonden,
die als onderdelen van weefgetouwen heb
ben dienst gedaan.
Vrouwen buitenshuis aan het weven.
Lakenindustrie in de Middeleeuwen.
In Vlaanderen waar in de kuststreek veel
schapen werden gehouden, ontstond zo
doende een lakenindustrie, die zich al vroeg
van het platteland naar de steden verplaat
ste. Vooral Gent en Yperen ontwikkelden
zich tot middelpunten van de lakenindu
strie. Toen de aanvoer van wol uit de
kuststreken te gering werd om aan de
toenemende vraag te voldoen, was men
aangewezen op de invoer van Engelse wol.
Ook van Friese lakens was er al vroeg
sprake. Vermoedelijk werden ze vervaardigd
op de agrarische bedrijven zelf. Sinds de
12de eeuw moet ook het Maastrichtse laken
een belangrijk exportprodukt zijn geweest.
In de 13de eeuw kon de inlandse wol in
de noordelijke nederlanden nog een belang
rijk deel van de plaatselijke behoefte dek
ken. Aanvankelijk werd de wol door de
boerenfamilies verwerkt als een vorm van
huisindustrie. De beide hierbij afgedrukte
houtsneden geven ons een indruk van de
wijze waarop de wol in familieverband werd
verwerkt.
De wolfebriek van
Overgenomen
Huisnijverheid. Een familie bezig met kaarden en weven van wol. Houtsnede uit Zamo-
rensis, Spiegel des Menschlichen Leben (1477).
de fa. Diepen, Jellinghaus en Co te Tilburg omstreeks 1830.
uit Dr. I. Brugmans, Paardenkracht en Mensenmacht.
Zowel in de dorpen van de Meierij van
's Hertogenbosch als in de stad Leiden
was de wolindustrie destijds al van meer
dan van plaatselijke betekenis. In 1350 be
gon men in Leiden Engelse wol te verwer
ken, omdat de kwaliteit van de inlandse
wol niet fijn genoeg was om ermee op
de internationale markt te konkurreren. Na
1740 was de Leidse wolindustrie echter van
geen betekenis meer. Deze tak van nijver
heid werd overgenomen door Tilburg.
Van een eenvoudige huisindustrie, die
zich er wist te handhaven tot diep in de
achttiende eeuw, groeide de wolverwerking
in Tilburg gedurende de eerste tientallen
jaren van de twintigste eeuw uit tot een
grootindustrie.
Naast vlees en wol waren ook de melk
en de kaas gewilde produkten uit de scha
penhouderij. Ze waren echter meer van
plaatselijk belang.
Vooral met het oog op de instandhouding
van onze heidevelden waren schapen on
misbare dieren. Dat gold evenzeer voor het
beoefenen van landbouw op de droge en
schrale zandgronden in het oosten en zuiden
15