Men vond ze overwegend in Noord-Brabant,
Noord-Limburg, op de Veluwe, de oostelijke
delen van Gelderland, Overijssel en Fries
land en in Drente. De mensen die er toen
woonden, waren jagers en veehouders. Ze
kapten het bos of brandden er stukken uit,
om daar hun vee op te laten weiden.
Toen dat vee alle jonge berken en eiken
opslag opvrat, kreeg het bos geen kans
meer om zich te herstellen. Van toen af
vestigden zich er heideplanten, voornamelijk
bestaande uit struikheide. met daarnaast
kruipbrem en stekerbrem en op vochtige
plaatsen dopheide. In het midden en noor
den van ons land kwam ook kraaiheide voor.
Naarmate onze voorouders hun nomaden
bestaan opgaven en zich vaste woonplaatsen
een meter diep uitgegraven. De schapenmest
werd er telkens afgedekt met een laag
heideplaggen. Daardoor kwam de vloer ten
slotte zelfs een stuk boven de grondslag
van de aangrenzende straat te liggen. Als
het zover was, bracht de boer het mengsel
van schapenmest en heideplaggen op zijn
land. Duidelijk blijkt uit deze gegevens
hoe onmisbaar zowel de heide als de
schapen destijds voor de Drentse boeren
zijn geweest. De heide rond de dorpen
behoorde toen trouwens aan de gezamen
lijke bewoners.
De wol werd voornamelijk gesponnen op
de boerderij. Het was een karwei waar
de boerin met haar dochters gedurende
de lange winteravonden mee bezig waren.
In de Drentse dorpen woonden toen wevers,
die van de gesponnen wol stoffen voor
de boeren weefden. Na 1880 werd er op
de boerderijen weinig meer gesponnen en
verkochten de boeren hun wolopbrengsten
aan de fabrieken.
Ook op de uitgestrekte heidevelden van
de Veluwe graasden vroeger een groot aantal
schaapskudden. Het aantal dieren bedroeg
er in 1844 ruim 38.000. In tegenstelling tot
het Drentse schaap, was het Veluwse heide-
schaap zowel in het binnenland als in
het buitenland zeer gezocht. Zo werden
in 1845 naar Engeland uitgevoerd 15.846
schapen en 112 lammeren. Reeds vroeg
bestonden er schapenmarkten, waarvan
Barneveld vermoedelijk de oudste was. Be
kende schapenmarkten waren er verder in
Scherpenzeel, Apeldoorn, Hattum, Doorn
spijk, Oldebroek, Ermelo, Putten, Epe,
Heerde en Hierden.
In 1941 lag er op de Veluwe aan heide
velden nog een oppervlakte van ongeveer
91.540 ha. De schapenhouderij verloor er
zijn betekenis, toen in de landbouwwereld
de kunstmest zijn intrede deed. Dat geldt
uiteraard voor alle heidestreken van ons
land. Ook de toepassing van groenbemes-
ters, waarvoor op de schrale zandgronden
vooral lupine werd toegepast, werkte deze
ontwikkeling nog extra in de hand. Ook
de ontginning van de heidevelden was daar
weer een direkt gevolg van. In 1888 werd
er zelfs een speciale maatschappij voor
opgericht, die bekendheid kreeg als de
Nederlandse Heidemaatschappij en als zo
danig een groot aandeel heeft gehad in
de ontginning van onze heidevelden. Ge
lukkig werd niet alle heide ontgonnen, maar
met de voortgaande ontginning werd ook
de herder met zijn kudde tenslotte een
zeldzaamheid.
Wie kent hem nog?
Het schapeneiland Texel.
Texel is een merkwaardig eiland, waar
de schapenhouderij sinds onheugelijke tijden
één van de belangrijkste bestaansbronnen
is geweest, die zich er tot vandaag de dag
heeft weten te handhaven. Om te achter
halen hoe het komt, dat het" eiland Texel
zo'n belangrijke plaats heeft ingenomen in
de schapenteelt en de schapenhandel, moe
ten we vroeg in de tijd terug. Toen het
noordwestelijk deel van Nederland nog on-
Nog op het einde van de vorige eeuw
stonden in de straten van veel Drentse
dorp, houten schapenstallen. Iedere boer
had er zijn stal. 's Morgens vertrok de
herder met de schapen van de gezamenlijke
boeren naar de hei. Het bekende schoollied
„Op de grote stille heide dwaalt de herder
eenzaam rond," stamt zeker uit die tijd.
Als de herder tegen de avond met zijn
kudde weer in het dorp terugkeerde, stond
elke boer al bij zijn stal te wachten en
kontroleerde hij of al zijn schapen binnen
kwamen. Er waren toen wel schaapherders
die een driehonderd schapen onder hun
hoede hadden. In die jaren was de scheper
in de Drentse dorpen een belangrijk man.
Het landbouwbedrijf was er slechts vol
te houden met behulp van schapenmest.
In de schapenstallen die men toen pot
stallen noemde was de vloer ongeveer
De herder met zijn kudde, eens een normaal beeld in het landschap en nu een beziens
waardigheid geworden.
Op de heide. Bekende schoolplaat van circa 65 jaar geleden.
kozen, nam niet alleen de heidevorming
toe, maar legden de boeren er akkers aan
die met schapenmest werden bemest. Voor
hun voedsel waren de schapen aangewezen
op de heide. In de middeleeuwen kreeg
de heide zijn maximale uitbreiding. Vooral
in Drente, Noord-Brabant en op de Veluwe
werd reeds in de dertiende eeuw op uit
gebreide schaal de schapenteelt bedreven.
De wolopbrengst voorzag toen voor een
belangrijk deel in de behoefte van de
plaatselijke bevolking.
17