Zo maar over Zeeland vogeltjes toch overdrijven. Wat zitten som mige watersport-autoriteiten de sportvissers toch dwars. En wat hebben we een moeite om nieuwbakken bootvissers de nodige wa- tersport-etiquette bij te brengen, omdat ze niet in een jachthaven worden toegelaten (of het niet aan liggeld betalen kunnen). De voormalige voorzitter van de AHB, Kees Vrijling, heeft eens gezegd, dat er een politieke partij van sportvissers moest ko men. De meeste kamerleden, die over vis serij praten of stemmen, kunnen nog geen rietvoorn van een blankvoorn of brasem onderscheiden. Op zich is dat niet zo erg. Maar dat de mensen van het nationale recreatie-beleid bij een ANVV en andere instellingen nog niet snappen, dat het toeristisch goud in de Delta en het andere vaar- en viswater van Nederland ligt, is om wanhopig van te worden. Vooral de zeevisserij is een bron van inkomsten, omdat de zeehengelaars 's zo mers en 's winters vissen. Vooral op het zoute water, waar het stikt van de kabel jauw en platvis. En op Hollands Diep en Haringvliet, Amer, Bergse Maas en Bies- bosch moet je de baars, voorn, brasem en snoekbaars wegduwen om je dobber te kunnen ingooien. Maar maak dat de rijkswaterstaat, die weer een geïmproviseerd trailerhellinkje in de Schelphoek-werkhaven gesloten heeft, maar eens wijs. En zelfs de Tweede Kamer leden, die elk jaar tegen de „club van 100" mogen vissen, doen er helemaal niets aan. Of ze snappen niet, dat een hengel de beste smoes is om er eens een lekker dagje uit te zijn. Op het vaderlandse vaar- en viswater is nog ruimte genoeg. En die mensen trekken wel een trui aan, als het een beetje waait, of een oliepak, als het wat regent. Land. De bus naar het dorp gaat langs velden, akkers en inhammetjes met stil water. Hots doet de bus, hots, hots. In mijn jeugd reden we in een brik en heel soms in een Jan Plezier en dan deed de wagen ook hots, hots en het klonk als een begeleiding van het kloppen van de paardehoeven. De paarden roken zo lekker 's zomers als het warm was. Alles aan hen rook heerlijk, ook de brik of de Jan Plezier of de kleine, gele sjees. Het rook naar oud leer en hout. De bus stinkt. Maar het zijn dezelfde wijde lan douwen van Zeeland en omdat het janu ari is, zijn de wegen vrijwel verlaten en de akkers liggen mooi zwart/bruin en omgewoeld te slapen onder de winter zon. Het vee is in de stal. Alles is zo rustig. En dan te bedenken, dat ik nog maar enkele uren geleden wegreed uit de stad, met de intercity. Een saaie, maar vlugge reis. Alleen af en toe stop pen bij een stad. Het laatste stuk door Zeeland. We komen langs Kruiningen, Krabbendijke en Kapelle, de K-dorpjes, die in winterse rust alleen af en toe een hond vertonen of een boer, een oude, want hij heft een hand. Oude Zeeuwen zeggen links en rechts goeiendag, haast automatisch. Het is één van de liefste gebaren die ik ken. De Zeeuw wenst je een dag vol goeds, of hij je kent of niet. Hij heeft geen last van valse schaamte. Drie lange weken ga ik genieten van die groetende handen, vriendelijke buren, aardige winkeliers en een gastvrouw, die een prachtig oud huis heeft op de rand van het dorp. Het strand zal leeg zijn en de zee hoog en druk en vol water. En overal staan wilgen en populieren. Het vertrouwde dialect zal klinken als muziek en vervelende dingen zullen ver guld worden en prettig lijken en ik zal me voelen als onze oude naaister, die zei dat je net zo goed alles prettig kon vinden als vervelend. Ik ga alles prettig vinden en het zal me geen moeite kosten hier in het winterse Zeeland. Stadjes. Als Middelburgers waren we gewend ons superieur te voelen aan andere Zeeuwse stedelingen. Het was hoofdstad, het had een rechtbank plus een kanton gerecht. Er reden dievenwagens, vier kante groene koetsen met tralies voor de raampjes. Medelijden met dieven was niet aan de orde. Misschien waren er wel niet veel in die tijd, althans niet in die wagen die tegenover ons huis stond als een vertrouwd ding. Tegenover ons huis stond namelijk de rechtbank. Middelburg had een reeks „kaaien" met prachtige oude huizen. Arme dienst meisjes die dergelijke huizen moesten onderhouden, die de eindeloos lange gangen zonder stofzuiger dagelijks moes ten vegen en schrobben. Middelburg was een „autoritaire" stad met veel verbeelding van zichzelf. He lemaal onbegrijpelijk is dit niet. Het was (en is ondanks brand en nieuwbouw) een beeld van een stadje en het ligt in tegenstelling tot het voormalig Indië als een juweel in een gordel van azuur. Voor 1945 heette Walcheren niet voor niets de tuin van Zeeland (of was het zelfs niet van Nederland?) Het Middelburgse carillon was terecht wereldberoemd en in mijn tijd bespeelden de heren Morks en later Ferwerda dat carillon deskun dig. Dit gebeurde steeds op de donder dagse marktdagen van 12 tot 1 uur. Vier maal per dag klonken er deuntjes vanuit de toren, een lang stuk op het hele uur, een wat korter op de halve uren en heel korte wijsjes op de kwar tieren. Het waren oude liedjes, menu etten van Mozart en Beethoven, soms volksliederen. Ieder jaar werden die to rendeuntjes veranderd. Maar het mooiste klonken toch de door de voornoemde Morks en Ferwerda gespeelde liederen op die marktdagen. Als koningin Wil- helmina in Middelburg kwam logeren ten huize van de Commissaris van de Koningin in Zeeland, dan werd het ca rillon 's nachts stilgezet, want met al dat lawaai kon ze niet slapen. Wij wel, ook diegenen, die dicht bij de toren woonden, we waren er gewoon mee opgegroeid. Heb je ooit gezien hoe prachtig de Abdij en het stadhuis zijn gerestaureerd na de verwoesting van 1940? Ze zijn mooier dan vroeger en dat hebben we te danken aan ir. Luganet de la Sablon- nière. Ga op een stille dag eens wandelen door deze herrezen stad. De toren is geheel nieuw, ook het carillon, maar je ziet geen verschil met de oude toren. Het carillon is iets minder mollig, maar het klinkt weer erg goed. Als de Vlissingse kinderen hun mari tieme superioriteit naar voren brachten, bovendien hun vlotheid, leukere winkels en badhotels, dan trok je je schouders op. Vlissingen. Toch geen Middelburg. Nee, gelukkig niet, zeiden dan de Vlis- singers. Echte ruzies werden het zelden. Dat liet je over aan de dorpen, die vanzelfsprekend net als overal elders ruzie maakten, liefst gedurende de (spo radische) kermissen, en dat klompsgewijs uitvochten. Soms kwam er een mes aan te pas, maar dat hoogst zelden. En Goes? Och, Goes was Goes, je wist er niet veel van, Goes lag ver weg. Het opvallende was dat juist uit Goes, die boerenstad, de leukste kinderen kwamen, de mooiste meisjes en de durfalligste jongens. Ze wonnen het van Middelburg, dat innerlijk en uiterlijk een beetje stijf was, op alle fronten. Maar met Goes was er geen strijd, zoals met Vlissingen. Het lag nu eenmaal ver weg in die dagen. En Veere. Vroeger was Veere door trokken met geheimen. De vissersschui ten, die lagen te schommelen in het haventje als er wind stond, waren geen schuiten, maar karvelen. Je had nooit een karveel gezien, hoogstens op een oude prent, maar het woord hoorde bij Veere. De hobbelige straatkeien waren precies de bestrating die bij Veere paste, je zag er zo nu en dan dikke blonde paarden op uitglijden. Het gebarsten carillon paste helemaal bij het stadje. Het klonk bovendien erg flarderig en de eeuwige wond, die je trouwens voor geen geld zou hebben willen missen. Het moet me van het hart. Er waren meer echte schilders en minder onechte antiekwinkeltjes dan nu. Het water be woog want het Veerse Gat bestond nog met zijn eb en vloed en er was nergens een duur jacht te vinden. Maar nog is Veere heerlijk, ondanks bistro's en de dure jachten met hun rijke eigenaars, die eruit willen zien als landlopers. Maar Veere's verstildheid is weg. Haar argeloosheid is allang weg en haar ach terstraatjes zijn bewoond door Angèle en André met kleine letters, die een galerie exploiteren. Maar toch moet je met volle maan 's nachts door Veere wandelen, als de laatste klanken van Thys van Leer verklonken zijn. Als alleen het carillon even speelt. Dan hoor je die eeuwige wind, die je de illusie geeft dat Veere nog aan levend water ligt en dan hoop je een vrouw aan een deur opening te zien staan met lange 17de eeuwse rokken aan. Die vrouw met die lange rokken zal Angèle zijn die een gast uitlaat en die zich in een lange rok van Zeeuws schortebont heeft gehuld. De tijden en de mensen veranderen niet zo heel erg. Je wandelt langs de kade en de jachten zijn opeens karvelen. 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1980 | | pagina 31