Inrichting en beheer
van het Oosterscheldegebied
Tekst: R. Hartman.
In mei 1980 is onder de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de Stuur
groep Oosterschelde de nota „De Oosterschelde; een overzicht van de beleids-
mogelijkheden" verschenen. Dit artikel geeft een overzicht in hoofdlijnen van
de inhoud van deze nota, die in de komende maanden onderwerp zal zijn van
inspraak en overleg.
Veranderingen in het Oosterscheldegebied.
Door de in 1976 genomen beslissing om
de Oosterschelde niet volledig blijvend af
te sluiten, maar in plaats daarvan over te
gaan tot de bouw van een stormvloedkering,
waardoor deze zee-arm alleen onder zeer
bijzondere omstandigheden volledig wordt
afgesloten, zullen de veranaderingen ten
aanzien van de natuurlijke gesteldheid in
dit gebied veel minder groot zijn dan die
welke tot in het begin van de jaren zeventig
werden verondersteld. Hierdoor is het nood
zakelijk geworden dat men zich opnieuw is
gaan beraden over de ontwikkelingen die
in de toekomst gewenst en aanvaardbaar
zijn.
Dit neemt overigens niet weg dat ook
bij de nu gekozen wijze van bescherming
na 1985, wanneer de stormvloedkering, de
Philipsdam en de Oesterdam (zie figuur 1)
gereed zijn, toch nog belangrijke wijzigingen
ten opzichte van de huidige situatie zullen
plaatsvinden. Wijzigingen waarmee bij de
inrichting en het beheer van het Ooster
scheldegebied terdege rekening gehouden
moet worden.
Nu strekt het getijdegebied van de Oos
terschelde zich nog uit van de Noordzee
in het westen tot de Volkerakdam in het
noorden en de oever van West-Brabant
in het oosten. Na 1985 wordt het Ooster
scheldegebied in het noorden begrensd door
de Philipsdam en in het oosten door de
Oesterdam, waardoor de oppervlakte van
het getijdebekken met ca 10.000 ha zal
verminderen tot ca 35.000 ha. Ook treden
belangrijke veranderingen op door de ver
mindering met ca 25% van het verschil
tussen hoog- en laagwater en zal het stelsel
van geulen en platen de nodige, nu nog
moeilijk voorspelbare, wijzigingen ondergaan
Zowel door de afneming van het getij-
Foto's: van de schrijver.
verschil als door de vermindering van de
oppervlakte van het getijdegebied zal naar
verwachting onder meer van de thans in
het Oosterscheldegebied aanwezige ca 1.500
ha schor nog ongeveer 600 ha overblijven
en zal van de bijna 17.000 ha intergetijde-
gebied het gebied tussen gemiddeld
hoogwater en gemiddeld laagwater nog
maar ongeveer 9.500 ha overblijven. Wan
neer men bedenkt dat de schorgebieden
door hun begroeiing en door hun belang
rijke funktie voor een groot aantal vogel
soorten als broedgebied, foerageergebied,
hoogwatervluchtplaats en/of slaapplaats zo
wel naar nationale als internationale maat
staven van zeer bijzondere betekenis zijn
en wanneer men bedenkt dat het inter-
getijdegebied door het hoge voedselaanbod
van wezenlijk belang is voor talrijke vogel
soorten en voor diersoorten die met de
getijdebeweging meetrekken zoals de schol,
de strandkrab en de garnaal, dan zal het
duidelijk zijn dat een verdere vermindering
in oppervlakte van deze gebieden zoveel
mogelijk voorkomen moet worden. Daar
naast is belangrijk dat deze gebieden de
funktie die ze hebben ook kunnen blijven
vervullen.
21