mol in werkelijkheid een model van de Veerse mol of staat in Veere een model van de Zierikzeese mol opgesteld? Wie het weet mag het zeggen, graag zelfs; schrijver dezes houdt zich aanbevolen voor informatie over de mol. Vergelijking van beide modellen leidt in ieder geval tot de conclusie, dat het om één en dezelfde krabbelaar gaat. Het model in Rotterdam is overigens vollediger dan dat in Veere. Voor de besturing van het vaartuig werd gebruik gemaakt van een roer, zoals gebruikelijk bevestigd aan de achterzijde van het vaartuig. Het Rotter damse model laat echter nog een extra roer aan de boeg zien. Bij het Veerse model ont breekt het boegroer, hoewel de stang waar aan de vingerlingen van het roer bevestigd kunnen worden, wel aanwezig is. Van de heer Keikes, gemeente-archivaris te Zierikzee, vernam ik overigens, dat er buiten onze landsgrenzen een model van een mol staat opgesteld in het Deutsches Schiffahrtsmuseum in Bremerhaven. Dit mu seum exposeert de krabbelaar met de ver melding dat het werktuig in vroeger tijden in Zeeland werd gebruikt. Zelfs in het ver van zee gelegen München moet er in een museum nog een model van een mol zijn te vinden. Het verzanden van havens en toegangs geulen beperkte zich overigens lang niet alleen tot de havens in de Delta. De ver zanding van het Zwin, bijvoorbeeld, heeft de loop van de geschiedenis van Vlaanderen in niet onbelangrijke mate bepaald. En wie kent niet de geschiedenis van het Vrouwtje van Stavoren en de door haar toedoen ver oorzaakte verzanding van Stavoren? Ook de westwal van de Zuiderzee kreeg haar deel; in Enkhuizen heeft men eeuwenlang ver zanding van haven en toegangsgeul moeten bestrijden. Van die strijd is betrekkelijk veel bekend. In het gemeente-archief is een groot aantal „memories van 't sandkrabben" be waard gebleven. Hieruit blijkt ondermeer, dat ook in die streek gebruik werd gemaakt van krabbelaars. Pas in de 19de eeuw bracht de bouw van geleidedammen aan het eind van de haven een afdoende oplossing van het verzandingsprobleem. Daarvóór had men op tal van andere manieren geprobeerd het dichtslibben van haven en haventoegang te voorkomen. Zo blijkt uit de Vroedschapsresoluties van de stad, dat op 27 maart 1591 een deputatie naar Amsterdam werd gezonden om kennis te nemen van het zogenaamde „slijkvlot" of „moddermolenschip", een primitieve bag germolen. Kennelijk waren de Enkhuizers geïmponeerd door de nieuwe vinding. In mei al van hetzelfde jaar werd besloten om een slijkvlot voor de stad te laten bouwen. De befaamde scheepskenner P. Ie Conté gaf er de volgende beschrijving van. „Het Moddermolenschip in den Jare 1575 alhier voor Amsterdam reeds in gebruik zijnde, werd gemaakt door de Wiskunstenaar en Scheepsbouwmeester Joost Jansz. Bilhamer van Amsterdam en had de gedaante eener platte Schouw, waarin de Raderen geheel open en zonder Verdek geplaatst waren; hetzelve werd bewerkt door vier Man, die in een Molen liepen en daardoor het Schep rad in beweging brachten." Op een tekening die toegeschreven wordt aan Pieter Brueghel de Oude, in het bezit van het Rijksmuseum te Amsterdam, komt een afbeelding van een dergelijk moddermolenschip voor. Ook de befaamde schilder van schepen en zeegezichten Reinier Nooms, genaamd Zeeman, heeft een moddermolenschip ver werkt in een gewassen tekening die in mu seum Boymans - van Beuningen te Rotter dam is te bewonderen. De vier mensen in de tredmolen de „molen", vandaar de naam „moddermolenschip" of kortweg „moddermolen" zijn op de tekening in Detail van een mol, de pennenramen. Achterzijde van de mol met uitstaande deuren. het museum goed te zien. Later is een bag germolen ontwikkeld, waarbij paarden wer den gebruikt voor het aandrijven van het scheprad. Het aanzien van de baggermolen veranderde: op het dek werden loodsen ge timmerd voor het paardewiel het rad dat door de paarden werd voortbewogen alsmede een stal en een verblijf voor de verzorgers van de paarden. Het overgaan van mens op paard als arbeidsbron werd overigens niet gedaan op humanitaire gron den; het was gewoonweg efficiënter. Tot ver in de negentiende eeuw werden mensen gebruikt „gebruikt", dat mogen we met onze hedendaagse normen wel stel len in tredmolens. Bekend is, dat bij voorbeeld in Zierikzee voor een hijskraan aan de haven tot 1859 van „kraankinderen" gebruik gemaakt werd. Bij de naam „kraan kinderen" moet overigens niet aan kinderen worden gedacht. De bemanning van een Middeleeuws koggeschip had bijvoorbeeld ook een bemanning die bestond uit de schipper en zijn „scheepskinderen". De naam duidt op de paternalistische verhou ding van baas ten opzichte van onderge schikten: streng, maar zorgzaam. De techniek staat en stond niet stil. De „diepmolen" werd uitgevonden, een geper fectioneerde moddermolen welke tot op grotere diepte kon baggeren, een noodzaak bij de toenemende diepgang van de groter wordende schepen. In een kroniek uit de 17e eeuw wordt over de uitvinding ge schreven: „Omtrent deze tijd (1632, JB) zijn de diepmolens uitgevonden door Jan Jansz. Nieng, burger en inboorling dezer stad." Bijna een eeuw later, om precies te zijn in 1741, blijkt er van Middelburgse zijde belangstelling te bestaan voor moddermo- lens. De vroede vaderen van Middelburg zonden Jan de Munck in 1741 naar Zaandam „tot het examineren der moddermolens", zo valt in de al eerder genoemde stads rekeningen te lezen. Waarom er modder molens in Zaandam bekeken moesten wor den, vermeldt de historie helaas niet. Betrof het moddermolens welke in aanbouw waren voor gebruik in Middelburg? Of werd de kunst van het maken van dergelijke werk tuigen er „afgekeken"? Vast staat, dat de mol in de achttiende eeuw niet als enig werktuig werd ingezet bij het op diepte houden van de havens. In een rekening uit 1763 vindt men een betaling van 21 10 8 voor het maken van twee moddermolens. Gezien het geringe bedrag zal het waar schijnlijk een reparatie hebben betroffen. Hoewel de overheid blijkens het voor gaande zelf baggermateriaal in eigendom moet hebben gehad, werden baggerwerken ook wel uitbesteed. Zo kreeg Joris van Brievingh 10 voor inspectie en het maken van bestekken voor het uitdiepen van het Molenwater. Dit werk werd aangenomen door Jan Poley bij openbare aanbesteding op 3 februari 1777 voor het bedrag van 12833 6 8. Bovendien werd nog ruim 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1981 | | pagina 10