ook nu nog zichtbaar. Een holle stelle de zgn. Bruinisser stelle ligt thans nog even buitendijks tegen de zeedijk van de Anna Jacobapolder. Ook in de Reigerbergse polder onder Rilland schijnen nog resten van een stelberg en van een drinkput zicht baar te zijn. Behalve op schorren werden in Zeeland ook duin- en vroongronden met schapen beweid. Het voedsel was daar echter niet zo overdadig en voedzaam als op de schor ren en de dijken. Dat bracht de herders er wel eens toe hun schapen te laten grazen op plaatsen waar ze alles behalve welkom waren. Het clandestiene grazen gebeurde meestal op marktdagen of zondagen, wan neer de kans dus groot was dat de herder niet door een eigenaar werd betrapt. Nog in de 18e eeuw trachtte men door een provinciale verordening te voorkomen, dat schapen op die wijze schade toebrachten in bossen, boomgaarden, plantages, weilanden, bezaaide en niet-bezaaide akkers. Verhandeling en verwerking van schapenwol Oorspronkelijk was de schapenfokkerij meer gericht op het vlees dan op de wol. Dat betekende echter niet dat de wol van ondergeschikte betekenis was. In één van de vluchtbergen die vroeger bij Zandijk (Veere) lagen, heeft men schapenscharen De Schotse Huizen te Veere. gevonden en omstreeks het jaar 700 moet er in Zeeland al handel zijn gedreven in wollen weefsels (laken). Men ruilde ze toen tegen pelswaren uit de Oostzeelanden en tegen wijn, meekrap en honing uit Frankrijk. Aanvankelijk legden de boeren zichzelf toe op de verwerking van wol van eigen schapen. Toen de afnemers naderhand hogere eisen begonnen te stellen aan de kwaliteit van de lakens, begon men ook (fijnere) wol te betrekken uit Schotland, Noord-Éngeland en Spanje. De verwerking van deze wol tot laken verplaatste zich toen naar de steden. Ondergebracht in het gildenverband binnen de stadspoorten, betekende dat tevens toe zicht op de bewerking en op de kwaliteit van het produkt en op de handel. In 1355 werd de lakennijverheid op het platteland van Walcheren zelfs verboden. Wol mocht toen alleen worden verwerkt in Middelburg, Westkapelle, Domburg, Vlissin- gen en Veere. Een aantal jaren heeft Veere nauwe handelsbetrekkingen onderhouden met Schotland. Dat begon omstreeks het midden van de vijftiende eeuw, toen Schotse zakenlieden zich in Veere vestigden. In 1541 wees koning Jacobus V Veere aan als stapelplaats voor de lage landen, waarbij wol het belangrijkste handelsprodukt was. In 1668 werd de Schotse stapel van Veere verplaatst naar Dordrecht. In 1676 kreeg Veere dat voorrecht weer terug, maar van veel betekenis was de handel toen niet meer. In 1799 verviel het stapelkontrakt voorgoed. Nog steeds herinneren de Schotse huizen in Veere ons aan die wolhandel. Ze werden destijds door hun Schotse eige naren gebruikt als woonhuis, kantoor en pakhuis. Beide huizen Het Lammeken en De Struijs zijn thans eigendom van de Staat en ingericht als museum. Op Zuid-Beveland was de lakennijverheid in de 14e en de 15e eeuw vooral van bete kenis in Goes, Kapelle, Biezelinge en Rei- merswaal. Het weven gebeurde er zowel thuis als in kleine fabrieksgebouwen. Vooral in Goes kwam de lakenindustrie tot bloei nadat men daar kans had gezien de wol verwerking van het platteland van Zuid- Beveland grotendeels tot zich te trekken. Aardenburg kende in de 13e eeuw al een bloeiende lakenweverij en lakenhandel. De ze stad bezat ook een lakenhal. In de loop van de 16e eeuw geraakte de wolindustrie in Zeeland in verval. Men ver kocht toen de wol naar elders. Wel kreeg Oude schaapskooi in het vroongebied onder Oostkapelle. Schapen in het duingebied Oranjezon (Overgenomen uit Zeeuws Prentenboek). 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1981 | | pagina 15