de vlas- en linnenindustrie er daarna meer betekenis. aantal schapen, dat in 1820 20.410 stuks bedroeg, op tot 24.847 stuks in 1850. In Zeeland heeft vooral de heer Iman van den Bosch, destijds direkteur van de Wilhelminapolder zich sterk beijverd voor verbetering van het schapenras en alles wat daarmede in verband stond. Nadat deze polder in 1809 was bedijkt, begon men er schapen te houden, voornamelijk voor de mestproduktie. Onder de hoede van herders graasden ze op de schorren, de wegbermen en langs de dijken en in de herfst op het stoppelland. Aanvankelijk was de verkoop van wol en vlees bijzaak. Men is er begonnen met Spaanse merinoschapen, die in 1817 werden vervangen door schapen van Zeeuws ras. In 1815 waren er 272 schapen, welk aantal in 1826 al was opgelopen tot 611 stuks. Toch leverde het Zeeuwse schaap toen nau Voormalige schaapskooi in de Wilhelminapolder. Verbetering van het schapenras in Zeeland. Door de jaren heen werden in Zeeland voornamelijk schapen gehouden op de schor ren. Het echte schorreschaap was een taaie rakker, die goed bestand was tegen de gure zeewinden. In zijn kroniek wijdde Matthëus Smallegange er in 1696 de vol gende beschouwing aan: „Op de schorren worden veel duvsenden van schapen geweijd en onderhouden, die om de siltige kruijden, die sij aldaer eeten, sonderling vet, gesont en uijtnemcnde smakelijk bevonden werden, daer over in de omleggende landen seer gesocht en gepresen." In de Tegenwoordige Staat van Zeeland, die in 1753 verscheen, staat vermeld dat „de schorren die bij hoge vloeden onderlopen, uitnemend zijn ter wei- dinge met schapen die vanwegen de ziltige kruiden die zij daar eten, zonderling vet, gezond en smakelijk gevonden worden." De ze auteur zal er de Kroniek van Smallegange wel voor geraadpleegd hebben. Over het algemeen worden schorren door een stelsel van kreken en kreekjes in een aantal kleinere stukken verdeeld. De ligging ervan is in het midden lager dan langs de kreken, die door zgn. oeverwallen worden begrensd. Dat hoogteverschil heeft tot ge volg dat op de lager gelegen gronden de zgn. kommen andere „siltige kruijden" proeien dan op de hoger gelegen oever- wallen. In de kommen vind men onder meer kweldergras, strandzoutgras, zeeaster, lams oor en zeeweegbree, terwijl op de oever- wallen klein schorrenkruid, zoutmelde, rood- zwenkgras, zeealsem en strandkweek te vin den zijn. Vanaf de twintiger jaren van deze eeuw moesten veel oorspronkelijke schor- planten het veld ruimen wegens de over woekering door het toen ingevoerde En gelse slijkgras. Hoewel het echte schorreschaap een Zeeuws schaap was en veel goede eigen schappen bezat, waren zowel de opbrengst als de kwaliteit van zijn wol aan de matige kant. Op het laatst van de 18e eeuw zijn pogingen gedaan om door kruising het ras nog wat te verbeteren. De resultaten waren echter onbevredigend. In 1813 bedroeg de wolproduktie voor Walcheren 1200 kg, voor Zuid-Beveland 33.000 kg en voor Tholen St. Philipsland 6100 kg. Ondanks de ver mindering van de oppervlakte schor als gevolg van bedijking, liep in Zeeland het Schapen langs de kanaaldijk. welijks winst op, veeleer werd verlies ge leden. Maar men kon het niet missen van wege de mest. Inmiddels zocht de toenmalige direkteur Iman van den Bosch naar middelen om zowel de opbrengst van wol als van vlees te verhogen. Daartoe was verbetering van het schapenras een eerste vereiste. Zowel in Duitsland als in Engeland verrijkte hij zijn kennis op dat gebied en omstreeks 1850 was in de Wilhelminapolder de veredeling van het schapenbestand al zover gevorderd, dat er weinig meer te verbeteren viel. Het aantal schapen schommelde er tussen de 11C0 en 1400 stuks. De wol- en vleesprijzen waren aanzienlijk gestegen en de mestpro duktie was veel groter dan voorheen. Men had er de beschikking over vijf schaaps kooien. Ook daar besteedde V. d. Bosch grote zorg aan. Hij schonk vooral aandacht aan een goede luchtverversing en aan rui mere onderkomens. Ook de bestrijding van de vele ziekten die de schapen maar al te vaak teisterden, had zijn voortdurende aan dacht. In 1880 werden in de Wilhelminapolder nieuwe houten schaapskooien gebouwd, die met riet werden afgedekt. Op bijgaande foto staat er nog een afgebeeld. Ofschoon deze voormalige kooi al vele jaren voor andere doeleinden wordt gebruikt en inmid dels al grondige restauraties heeft onder gaan, valt het oorspronkelijke type schaaps kooi er nog duidelijk in te herkennen. Tegen het einde van de vorige eeuw begon men de schapenstapel in te krimpen. Aanwending van kunstmest maakte de land bouw minder van schapen afhankelijk. Tot 1932 heeft men in de Wilhelminapolder nog Lincolnschapen gehouden, die daarna door Texelaars werden vervangen. Gedurende de oorlog 19401945 was er nog slechts één kudde schapen met als voornaamste doel het handhaven van een goede en dichte grasmat on de zeediiken. Toen na een dijkval op 21 januari 1945 de Oostbevelandpolder on der water liep, verdronken er 160 schapen. Van één van de laatste schaapskudden uit de Wilhelminapolder vond ik nog een foto in „Ontworsteld Land". De schapen grazen langs de kanaaldijk tussen Wilhel- 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1981 | | pagina 16