minadorp en Goese sas. Vaag is op de ach
tergrond de schaapskooi nog te zien.
Voordat Van den Bosch verbetering van
de schaapskooien propageerde, waren deze
onderkomens op Zuid-Beveland en Tholen
weliswaar reeds overdekt, maar aan de zij
kanten nog geheel open. Op Noord-Beveland
daarentegen bewogen de schapen zich toen
in een afgesloten ruimte, waarin langs de
wanden en soms in het midden ruiven voor
bijvoedering waren aangebracht.
De door Van den Bosch bepleite rasver
betering vond in Zeeland aanvankelijk wei
nig navolging, maar tenslotte verdween het
oorspronkelijke ras toch vrijwel geheel.
In 1894 was in Zeeland het totale aantal
schapen teruggelopen tot 25.843 stuks. Na
1900 nam dat aantal echter weer gaande
weg toe en in 1910 was het weer gestegen
tot 30.867 stuks. De meeste schapen hield
men toen op die boerderijen, waarbij zowel
dijken als schorren behoorden. Vooral de
gelose heide als op de Veluwezoom nog
kudden schapen onder de hoede van herders.
Op andere terreinen van die vereniging lo
pen schapen binnen een raster. Op deze
manier kunnen tevens de oude rassen van
het heideschaap nog behouden blijven.
Wie vandaag de dag het eiland Texel
bezoekt, zal ervaren dat het schaap ook
daar nog steeds een belangrijke plaats in
neemt. Op het oude hoge land van Texel
zijn het als vanouds nog de schapen, de
tuinwallen en een aantal schapenboeten, die
er het karakter van het landschap in hoge
mate helpen bepalen. Het beeld dat we er
te zien krijgen is echter wat vertekend. Het
karakteristieke landschap dankte Texel eer
tijds aan zijn sterk versnipperde grondbezit.
Naderhand vond een herverkaveling plaats,
waardoor aan deze versnippering een eind
kwam en de boeren hun land dichter bij
de boerderij kregen. Daardoor werden ook
de vele verspreide schapenboeten overbodig.
Een deel ervan geraakte in verval en werd
afgebroken. Om desondanks in grote trekken
toch het typische landschap van vroeger
te behouden, tracht men een aantal nog
aanwezige boeten van de ondergang te red
den, door ze met steun van de overheid
te restaureren.
Texelse schapenboeten zijn merkwaardige
houten schuren. Ze hebben het model van
een Noord-Hollandse stolpboerderij met
overwegend rieten daken en lemen vloeren.
Hun vloeroppervlak is ongeveer 6 bij 7 m.
Ze zijn nooit als schaapskooi in gebruik
geweest, maar dienden uitsluitend voor het
opbergen van hooi, lijnkoeken of ander voer
en van werktuigen. Zowel de schapen als
de lammeren bleven op Texel dag en nacht
buiten, zelfs bij de felste koude.
Het instandhouden van de tuinwallen
plaatst de voorvechters tot het behond van
het Texelse landschap evenzeer voor pro
blemen. Toen hun taak door prikkeldraad
cn schrikdraad werd overgenomen, geraak
ten ook de tuinwallen in verval. Nu echter
enkele gedeelten van het oude land van
Texel een bestemming tot landschapsreser
vaat zullen krijgen, ziet het er naar uit
dat het onderhoud van de tuinwallen weer
voldoende aandacht zal krijgen.
Op de schorren, dijken en wegbermen van
het Zeeuwse land is de herder met zijn
schapen tot kort na de Tweede Wereldoorlog
ten vertrouwd beeld gebleven. Zowel het
Zuidsloe. het Noordsloe, de Braakman en
het Verdronken land van Saaftinge werden
toen nog vrij intensief met schapen beweid,
evenals de schorren in de Mosselkreek on
der St. Annaland, de schorren van de Heene
en de schorren bij de Steenbergse Vliet.
Staat bezat in het gebied van de Zeeuwse
stromen een groot aantal schorren met daar
aan grenzende zeedijken, die aan diverse
schapenhouders werden verpacht. In 1938
waren er in Zeeland 23.209 schapen en was
er een wolafzet van ongeveer 60.000 kg.
Veel kudden waren toen eigendom van boe
ren en herders samen, alhoewel er ook kud
den uitsluitend van herders waren.
In 1920 werd in Zeeland de vereniging
opgericht tot verbetering van het schapenras
De schapenhouderij in latere jaren.
In de Verkadealbum „Waar wij wonen"
(1937) schreef Jac. P. Thijsse niet zonder
weemoed over de vele ontginningen van
„woeste" gronden en de aanleg van bossen,
die een einde maakten aan de „zee" van
heide die ons land eens rijk was. Ook heide-
schapen verdwenen als sneeuw voor de zon,
de ene schaapskooi na de andere werd af
gebroken en een echte ouderwetse schaaps
herder was een bezienswaardigheid gewor
den. Daarmee verdween voorgoed het beeld
van de grote stille heide, waar de herder
met zijn kudde eenzaam rondzwierf.
We mogen ons niettemin gelukkig prijzen,
dat niet alle heidevelden aan de ontgin
ningswoede en de bosaanleg werden opge
offerd. Wat overbleef is thans overwegend
eigendom van de Staat, bepaalde gemeenten,
natuurbeschermingsverenigingen of soortge
lijke instellingen. Ofschoon het typische
heideschaap weliswaar geen feitelijke funk-
tie meer heeft in het boerenbedrijf van
vandaag, blijft het voor de instandhouding
van de nog overgebleven heidevelden een
gewaardeerde hulp. Het is voor de instand
houding van de heide namelijk van het
grootste belang, dat de heideplanten regel
matig worden verjongd. Dat kan gebeuren
door maaien, branden of plaggen, maar be
weiding met schapen is minstens zo goed.
Wel is het tegenwoordig een groot bezwaar,
dat een schaapskudde met een herder finan
cieel bijna niet meer haalbaar is. Toch
heeft Natuurmonumenten zowel op de Dwin-
Schapen in het Noordsloe op het eind van de vijftiger jaren.
Texel, nog steeds een land van schapen, tuinwallen en schapenboeten.
17