menig strengetje tot touw gedraaid. Nu moet voor een kleine demonstratie touw maken, de hele woonkamer op de kop, stoelen ondersteboven en de naaste buurt afgestruind worden op oude, weggegeven ge reedschappen. Terwijl zijn vrouw Catharina onder de woorden: „Ik heb je altoos gezegd, dat het zonde was om die dingen weg te schen ken", bij kennissen een top ophaalt, doet Augustinus achter de eettafel in zijn nieuwe domicilie te Nieuwvliet zijn verhaal. „Ach teraf heb ik er toch wel spijt van, dat ik al mijn materiaal heb weggegeven. Als ze me nu komen vragen voor een demon stratie touwdraaien, zit ik mooi zonder. Maar ja, hoe gaat dat, mensen zien der gelijke spulletjes graag. En ik had die werk tuigen toch niet meer nodig. Ook niet voor een opvolger. Er viel immers geen boterham meer te verdienen in dat vak." Vlak na de oorlog begon de grote terug slag te komen in het eeuwenoude beroep van touwslager. Gebrek aan hennep, dat uit Rusland moest komen, opkomst van het nylontouw, mechanisatie in de landbouw en visserij, zorgden er voor, dat ook dit be roep uit de „Gouden Gids" geschrapt moest worden. Lijntjes. Augustinus, startklaar met de pet op, om buiten uit de schuur een stukje zelf ge fabriceerd touw te halen: „Ik moest het hoofdzakelijk hebben van de paarden en de koeien. Voor die beesten moest ik eind jes maken (stukjes touw van ongeveer één meter). Die eindjes gingen om de hals van de koe en het paard. Daar werden ze dan oo stal mee vastgezet. Ik draaide soms wel 400 a 500 van die touwtjes op één dag. Daarnaast fabriceerde ik speciale halsters voor veulentjes, maakte ik akertouw voor waterputemmers, touw voor de zeilvaart en dan de paardehalsters, die gingen over de neus van het paard, de paardestrengen en paardelijnen. Die lijnen en strengen werden gebruikt voor het mennen van paar den en om ze de wagens ermee te laten trekken." Een ondeugende glans komt op in de ogen van A.ugustinus: „Je had enkele lijnen en dubbele lijnen. Vanzelf waren die dunne lijnen niet zo sterk. Als je met zo'n dun lijntje drie paarden op de weg mende, ja, dan was je pakbaar door de politie. De sterke arm ging er vanuit dat je met zo'n touwtje niet genoeg stuur had over de viervoeters. Op het land ging het echter prima met die lijntjes. Een onwillig paard kon je met die dunne strengen een lekkere zwiep op hun gat geven. Daar hadden ze respect voor en dan wilden ze wel luis teren." De baan op. Eigenlijk zag Augustinus dat laatste liever niet gepubliceerd. Misschien zou het een verkeerde indruk wekken. Maar goed, ter- wille van het leven vroeger in de landbouw. Na vier dagen touw draaien met zijn vrouw: in de tuin op het betonpad de lange lijnen (een echte lijnbaan) de schuren waren te klein voor lijnen van soms 10 meter en bij slecht weer de „eindjes" in de schuur, ging Augustinus de baan op. De pakken touw achterop de fiets. Naar de wederverkopers, naar de boeren. Maar ook naar de metselaars, die touwen ge bruikten voor hun stellingen. Later kwamen daar nog de vrachtwagenchauffeurs bij, die „menrepen" nodig hadden om hun vracht mee op de wagen vast te binden. Onze touwslager was ook niet te beroerd om een touw te draaien voor een schommel of een springtouw. Augustinus: „Ik fietste zo'n 60 a 70 kilo meters cp een dag. De pakken met touw achterop. Maar, als ik thuis kwam, dan was ik al mijn touw kwijt. En dan begonnen mijn vrouw en ik weer opnieuw. Garen uitlopen langs de twee palen, met twee bollen tegelijk, om en om. Voor het maken van sterk touw had je vier strengen nodig. Twee strengen van bijvoorbeeld elk vijftien draadjes aan de bovenkant en twee strengen van vijftien draadjes aan de onderkant. Dat was dan vier maal vijftien is 60 draad jes. Als je aan één van die strengetjes een draadje meer of minder had, dan kreeg je van dat akelige, mottige touw dat niet te verkopen was." Het rad, de top, de slee. Dat was niet het enige probleem waar een touwslager voor te staan kwam. Waren de draden eenmaal zo hard als een potlood gestrengeld door het draaien van het grote rad (dat op een tandwiel en kogellagers liep en „machtig veel toeren maakte"), dan werden de strengen met een ruw stuk „oude lap" glad gestreken tot de vezeltjes in de streng waren getrokken. Vervolgens kwam de „natte doek" aan de beurt en daarmee werden de strengen goed vochtig geschuurd. Bij dit karweitje moest de touw slager ervoor waken, dat terwijl een hulpje of zijn vrouw aan het rad draaide, de stren gen niet in elkaar gedraaid werden. Augustinus demonstreert dit gebaar met behulp van het tafelkleed en een thee lepeltje. „Als dat geschied is, dan pak ik de top met vier gleuven erin. Er zijn ook toppen met drie inkepingen, maar die wor den gebruikt voor minder sterk touw. In iedere gleuf leg ik dan een streng en met behulp van het handvat dat aan de top zit, draai ik dan in tegengestelde richting 28

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1981 | | pagina 28