Allengs liep de touwslagerij achteruit.
Augustinus die het vak geleerd had van
touwslager Houtzager uit Groede, probeerde
de boel nog staande te houden door er
wat baantjes bij aan te nemen. Vrachtwa
genchauffeur, taxichauffeur, toezichthouder
op de tennisbaan en het zwembad in
Groede, waar menigeen een zwem- of ten-
nislesje van hem kreeg.
Toen hij zijn AOW-uitkering kreeg, vond
zijn vrouw dat nu de tijd rijp was om er
mee te stoppen. Daarbij speelde de bron
chitis van Augustinus een rol. Catharina:
„Al die stofjes, die vrij kwamen bij het
draaien. Een prachtig gezicht in de zon
hoor, maar ze deden geen goed aan zijn
longen."
Zeventig-jarige Augustinus: „Een tijdje
geleden heb ik toen maar mijn huis met
onze lijnbaan verkocht. En zoals ik al zei,
heb ik mijn materiaal weggegeven aan lief
hebbers."
In Groede zullen ze Augustinus en zijn
vrouw niet meer in hun tuin bezig zien
met het draaien van lange touwen. Met
het uitsterven van dit eeuwenoude beroep
zullen ook geen leerjongetjes meer de kans
krijgen om, gelijk Michiel de Ruyter, aan
het grote rad te draaien.
Augustinus en Catharina hebben in
Nieuwvliet een nieuwe taak gevonden.
Naast het grootvader en grootmoeder zijn
voor hun eigen „verre" kleinkinderen, „oma
en opa spelen voor de gastjes in de buurt."
van mijn vrouw, die aan het grote rad
draait, de strengen tot een koord. Bij dat
touwdraaien krimpt het touw. De slee, die
gewichten torst van 20 tot 40 kilo, en waar
het draad met een haak aan verbonden is,
komt door dat ineenschrompelen van het
touw langzaam vooruit. Die strengen wor
den zo sterk in elkaar gedraaid, dat bij
30 meter touw een slee zeker zeven meter
vooruit komt. De slee is er om de spanning
op het touw te waarborgen."
De touwslager moet ook bij dit karwei
goed op zijn tellen passen. Oppassen voor
een te „lange slag", waardoor het touw
niet strak en niet sterk genoeg wordt.
Oppassen voor een te grote spanning op
het koord, die maakt dat de lijn breekt.
Is zo'n touw goed gedraaid, dan kunnen
„twee paarden die gespannen zijn voor een
wagen met vier van die touwen, daar zeker
8 a 9.000 kilo mee op wagens trekken,
zonder dat het touw breekt."
Vlas.
In de eerste na-oorlogse jaren, toen er
geen hennep voorhanden was, maakte Au
gustinus met zijn Catharina zijn touw van
vlas. Het vlas, dat getrokken op het land,
geroot en gezwingeld was, kregen ze van
de boeren. Zelf moesten ze het dan spinnen.
Vlasgaren was niet zo sterk en daarom had
Augustinus, die zwoor bij hennep er wat
tegen. Catharina zag echter een voordeel:
„Die vlasdraden waren lang niet zo scherp
als de hennepgarens. Daar behoefde ik geen
koehoorn bij te gebruiken om de strengen
vast te houden. Dat moest ik wel bij het
hennep, omdat je daar je handen aan open
snijden kon."