zijnde een soort van Platgebodemde Schuit
De Mol,
Doormodderen met mol en moddermolen
Tekst: J. Q. C. C. Becht.
Aan het slot van het artikel over Zeeuwse getijmolens in Zeeland Magazine
nr. 70 is de „mol" al terloops genoemd. In het hiernavolgende artikel zullen
wat bijzonderheden over de mol worden gegeven, voorzover bekend althans, want
over de mol of „krabbelaar", zoals het werktuig ook wel werd genoemd
is weinig te boek gesteld, helaas! Het vaartuig is curieus genoeg om er even
bij stil te staan. Vele bezoekers van het museum „De Schotse Huizen" in Veere
doen dat letterlijk, stilstaan in verwondering meestal ook in bewondering
voor het model van een mol.
De mol of krabbelaar is een vaartuig,
dat diende om havens en haventoegangen
op diepte te houden. Tijhavens, wel te ver
staan. De werking van de mol is gebaseerd
op het tweemaal daags plaatsvindend ritme
van het getij. Vele havens met een aan
zienlijk tijverschil werden vroeger op diepte
gehouden door de uitschurende werking van
het bij eb naar zee terugstromende water
uit spuibekkens. In dergelijke spuibekkens
of „houwers" werd daartoe bij vloed water
ingelaten om bij eb weer te laten weglopen,
daarbij de haven schurend en in vele ge
vallen tegelijkertijd een getijmolen aandrij
vend. Vaak was het „schuren" alleen niet
voldoende om verzanding van de havens te
voorkomen. Het op diepte houden van ha
vens was evenwel van levensbelang voor
het voortbestaan van handelssteden welke
waren aangewezen op de bereikbaarheid
van diep stekende zeeschepen.
Middelburg was één van dat soort havens
waar een niet aflatende strijd tegen zand
en slib moest worden gestreden. Stadsreke
ningen uit de 17e eeuw getuigen van die
strijd. In de door H. M. Kesteloo verzamelde
en geannoteerde stadsrekeningen van de
stad Middelburg kunnen we bijvoorbeeld
lezen: „Voor het uitdiepen en schoonmaken
van het dok wordt 6720 6 5 in uitgaaf
gebracht, volgens eene rekening die den
5 Juli 1657 gesloten werd." Geen gering
bedrag voor een kennelijk grote schoon
maakbeurt. Het kon goedkoper; in 1708
kostte het uitdiepen de helft minder.
Kesteloo weet over het uitdiepen in dat
jaar te melden: „Er werd ruim 3000 be
taald voor het uitdiepen van het dok van
de Zantzee tot aan 't Cleene Sas, benevens
149 voor werkloon aan de vier groote
dokdeuren." De gebruiker, moest een voor
schot geven, blijkens het vervolg van Kes-
Foto's: van de schrijver.
teloo's beschrijving: „Van de Oost-Indische
Compagnie werd daarvoor 2000 ontvangen,
1708, welke soms bij gedeelten terugbetaald
werd, het laatste volgens de rekening van
1715."
Terug naar de mol. In een uit 1751 date
rende beschrijving van de stad Goes in Isaac
Tirion's „Tegenwoordige Staat der Vereenig-
de Nederlanden" wordt vermeld hoe de
Nieuwe Haven door „schuuring" op diepte
wordt gehouden. Dit alleen was kennelijk
niet voldoende. De schrijver vervolgt zijn
beschrijving van de haven: „Ten deezen
einde (om de haven op diepte te houden, JB)
wordt gebruik gemaakt van eene Mol, zijnde
een soort van Platgebodemde Schuit, die
met laag water voor aan in de Nieuwe
Haven gebragt, en aldaar zodanig geplaatst
wordt, dat het Water, met geweld door de
geopende Sluizen van de Oude Haven uit
barstende, tegen de agterzijde van dit Werk
tuig aandringt, en deszelfs deuren opent..."
Op de foto van een model van de mol
zijn deze deuren te zien. Zij werden, wan
neer de mol eenmaal in het uit te diepen
havengedeelte was gevaren, zover uitge
draaid, dat de haven nagenoeg over de volle
breedte werd afgesloten en nu citeren
wij verder „het Water, zig tegen het
Schot en de Deuren, aan derzelver Agter-
Model van een door mankracht aangedreven moddermolen; achttiende eeuw.
8