zijde, wel drie of vier voeten hoog opzet
tende, drijft dit Werktuig met een groote
kragt voort
De beschrijving laat aan duidelijkheid
niets te wensen over. Door de kracht van
het opgestuwde water werd de mol voort
bewogen, langzaam echter omdat vóór het
openen van de deuren vanuit het midden
van de mol raamwerken met lange ijzeren
pennen werden neergelaten tot op de bo
dem. Aan de achterzijde werd daarbij nog
eens een zware balk, eveneens voorzien
van een halve meter lange tanden neerge
laten. Als een zware eg werd de mol door
de ebstroom voortgestuwd, de bodem diep
omwoelend. Het opgewoelde zand en slib
werd door het afgaande water naar zee
gevoerd.
Gezien de krachten die op de mol werden
uitgeoefend, moet de constructie zeer solide
zijn geweest. Dit blijkt ook wel uit dimen
sionering van de onderdelen van het model.
De werksnelheid zal niet hoog zijn geweest,
maar wel en wederom citeren wij Tirion:
„...zodanig, dat, niettegenstaande de Tanden
van den Agterbalk diep door den grond
sleepen, om dien los te maaken, nogtans
de Mol tot aan het einde van de Haven
voortloopt, en al het onklaare mede
schuurt."
Voor de bediening van het werktuig waren
„agt of negen Mannen noodig, als vijf of
zes om het Voorsteven regt in de haven
te houden en twee of drie om het Raam
te doen rijzen, of dieper in den grond te
drukken." De diepgang van het raam met
de pennen kon, al naar gelang de diepte
van de los te woelen bodem, worden ge
regeld door middel van een zware balk.
„boven op het Werktuig leggende in eene
houten Mik, op het Agterschot, en draaiende
op een ijzeren Bout". Met behulp van een
stelsel van aan de mast bevestigde katrollen
kon het uiteinde van de balk worden op
gelicht. Om het pennenraam te laten zakken
bediende men zich van een windas.
Op de modellen van de mol bevindt zich
een mast met zeiltuig. Hoewel dit niet uit
de eerder aangehaalde beschrijving van de
werking van de mol blijkt, moet worden
aangenomen, dat de mol de zeilen voor
voortstuwing bij gunstige wind gebruikte;
dat wil zeggen wanneer het de mol letterlijk
voor de wind ging. De driehoekige vorm van
het werktuig en het ontbreken van kiel of
zijzwaarden om zijdelings afdrijven te voor
komen, maken het vaartuig te enen male
ongeschikt om er anders dan voor de wind
mee te varen. Het zeiltuig diende slechts
om extra stuwkracht te verkrijgen bij het
omwoelen van de bodem. De mol kon dan
ook alleen worden ingezet bij een gunstige
wind.
Gelukkig bestaat er een gaaf model van
de mol, eigendom van de gemeente Veere
en in bruikleen afgestaan aan het museum
„De Schots Huizen" in Veere. Zoals het een
goed vaartuig betaamt, heeft de Veerse mol
een naam of eigenlijk meer een devies; „Tot
Nut van 't Vaderland". De heer Van Beylen,
conservator van het Nationaal Scheepvaart
museum in Antwerpen, expert op het gebied
van schepen en havens in de Delta, ver
moedt, dat het een model uit de zeventiende
eeuw betreft. Gezien de hiervoor aange
haalde passages uit een achttiende eeuws
boekwerk mag worden aangenomen, dat de
mol of krabbelaar enkele eeuwen lang is
ingezet bij de bestrijding van de verondie-
ping van havens.
Het aantal modellen van de mol of krab
belaar is overigens zeer beperkt. Het Mari
tiem Museum „Prins Hendrik" in Rotterdam
bezit een replica van de „Veerse mol". Even
eens in Rotterdam, in het kantoor van het
verzekeringsbedrijf Hudig bevindt zich nog
een model van een krabbelaar. Volgens de
eigenaren van dit model gaat het om een
model van een Zierikzeese mol. Nu moet er
in het verleden in Zierikzee inderdaad een
mol zijn gebruikt; op korte afstand van de
Oude Haven, vóór het Gravensteen, heet
de straat nog steeds Mol. Maar wat wil het
geval... de mol in kwestie heeft hetzelfde
devies als de Veerse mol; „Tot Nut van 't
Vaderland". Is de vermeende Zierikzeese
Model van een zeventiende eeuwse mol. Het originele model eigendom van de ge
meente Veere bevindt zich in het Museum „De Schotse Huizen" te Veere.
9