Een deel van de West-Zeeuwsvlaamse polders. nl. Gaternisse, Hugovliet en Boterzande. Hugovliet was in zijn tijd een bekende vissersplaats. Wat verder landinwaarts la gen ljzendijke en Biervliet. Gaternisse ko men we al tegen in een geschrift uit 1150, waarin de Vlaamse graaf Diederik van de Elzas de abdij van St. Pieter bevestigt in het bezit van tienden op de daar gelegen gronden. Zeer waarschijnlijk waren ze toen al bedijkt. Er was sprake zowel van een polder als van een heerlijkheid Gaternisse, waarin een dorp lag met dezelfde naam. De plaats waar dat dorp eens werd ge sticht, moeten we zoeken in de tegen woordige Hoofdplaatpolder tussen de Kruis weg en het gehucht Roodenhoek. De heer lijkheid Gaternisse besloeg vroeger de gron den die tegenwoordig worden ingenomen door de Henricuspolder, de Prins Willem polder, de Oranjepolder, de Mauritspolder, de Zachariaspolder en een deel van de Hoofdplaatpoider. Uit de hierbij afgedrukte polderkaart kan men zich een indruk vor men van de ligging en de afmetingen van het oude Gaternisse. Ten oosten van Gaternisse lag destijds de polder van Hugovliet, met daarin het gelijknamige dorp. De naam wordt voor het eerst vermeld in 1174. Eens was het een parochie met stadsrechten. Het oude ljzendijke lag vroeger ten noorden van het tegenwoordige dorp, ongeveer waar nu de westelijke dijk van de Ameliapolder ligt. De geschiedenis van het kustgebied tus sen Breskens en de Braakman wordt ge kenmerkt door een nooit aflatende strijd tegen het water, die tenslotte eindigde met de ondergang van het gehele gebied. Eén van de grootste rampen die deze streek trof, voltrok zich op 8 oktober 1375. Tij dens hevig stormweer bezweek de water kering ten noordoosten van Biervliet en ging een uitgestrekt gebied voor lange tijd verloren. De toen ontstane watervlakte noemde men aanvankelijk Zuudzee, daarna Dullart en tenslotte Braakman. Het kust dorp Boterzande ging voorgoed verloren, Biervliet kwam aan de rand van het over stroomde gebied te liggen, Hugovliet en ljzendijke wisten zich nog op een smalle landtong te handhaven en ook van de parochie Gaternisse ging een derde deel verloren. Een andere stormvloed, nl. die van 21 januari 1394, bracht opnieuw schade toe. Een aantal polders, die inmiddels waren herdijkt, ging toen opnieuw verloren. Te vens blijkt uit een geschrift van 18 juni 1394 van de baljuw van Brugge, dat ook de dijk langs de zuidelijke oever van de Zuudzee zwaar was beschadigd. In donkere kleur staat op de hierbij af gedrukte schets het in 1375 en 1394 over stroomde gebied aangegeven. Deze schets werd samengesteld door en naar gegevens van Dr. Gottschalk. Na de ramp van 1394 bleef het tien jaar rustig en wist men weer verscheidene polders te herdijken. Op 19 november 1404 richtte een storm in het randgebied van de Braakman opnieuw op uitgebreide schaal verwoestingen aan. Daarbij ging onder meer de landtong ver loren met daarop de dorpen Hugovliet en ljzendijke. Biervliet bleef als een klein eiland in de Braakman achter. Deze storm vloed is als de eerste St. Elisabethsvloed de geschiedenis ingegaan. Na iedere overstromingsramp wisten de Zeeuwsvlamingen steeds opnieuw de moed en de wilskracht op te brengen de toe gebrachte schade zo goed mogelijk te her stellen en het verloren gegane land waar mogelijk te herwinnen. Zo is er blijkens een rekening van de abdij van St. Pieter uit 1420 sprake van „de nieuwe polder te Gaternisse", terwijl in 1433 de polder van ljzendijke werd herdijkt. Nadat Gaternisse tot overmaat van ramp in 1436 door Engelse troepen was geplun derd, begon kort nadien ook de dreiging van het water er weer toe te nemen. Vooral de sterke afname van de vooroever baarde grote zorgen. Oevervallen veroorzaakten zoveel verliezen dat men zich genoodzaakt zag om in 1475 een inlaagdijk aan te leggen. Vervolgens veroorzaakten storm vloeden er in de jaren 1477, 1480 en 1483 opnieuw schade en landverliezen. In de jaren 1492 1493 was de watering van Gaternisse nog ongeveer 811 gemeten groot. Het meest verontrustende van de toe stand was, dat dijk- en oevervallen elkaar in toenemende mate bleven opvolgen. Dat had tot gevolg dat in 1505 de watering al 211 gemeten kleiner was geworden. In 1532 was er buitendijks vrijwel geen voorland meer over en was de toestand er ernstiger dan ooit. Tijdens zware stormen in de jaren 1530 en 1532 waren er opnieuw dijk breuken, maar weer slaagde men er in de gaten te dichten en het land droog te leg gen. Een kaart van Jacob van Deventer laat ons tevens de toestand bij Gaternisse zien omstreeks het jaar 1547. Als het ware tegen de toen bestaande zeedijk aange drukt, staat het dorp Gaternisse er nog op afgebeeld. Van het voorheen zeer brede voorland langs de kust, valt op de tekening niets meer waar te nemen. Biervliet ligt als een eiland in het overstroomde gebied. Toen er in 1555 opnieuw schade ontstond aan de zeewering en de sluis, zag het pol derbestuur zich genoodzaakt om 2 gemeten binnendijks gelegen grond te laten afgraven. -oW» U7S<t*!59+ Het overstroomde gebied van West-Zeeuwsvlaanderen op het einde van de 14e eeuw. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1981 | | pagina 14