Afdruk van de topografische kaart met de Hoofdplaatpolder en zijn omgeving. gedaan, want jarenlang lagen de pacht prijzen er hoger dan het bedrag dat ze voor hun gronden hadden betaald. Desondanks was de toestand van de zee wering er niet rooskleuriger op geworden. Daar voltrok zich weer de bekende kring loop van gebeurtenissen, bestaande uit de aanleg van inlaagdijken achter de meest bedreigde punten, het bezwijken van de zeewering aldaar, het waterkerend worden van de inlaagdijk, de aanleg van een nieuwe inlaagdijk, enzovoort. Het dorp Hoofdplaat en zijn haven. Op de kruising van de langeweg en de havenweg begon men 200 jaar geleden met de aanleg van het dorp Hoofdplaat. In feite begon die aanleg op 28 mei 1783 toen Maria Schorer de eerste steen legde voor de bouw van een protestants zaalkerkje. Tevens werden er een pastorie en een school bijgebouwd. Geleidelijk groeide daar om heen het dorp op ongeveer anderhalve kilo meter van de haven. De haven was reeds tegelijk met de bedijking van de polder aangelegd. Aanvankelijk vestigden zich er veel mensen uit Walcheren en Zuid-Beve land. Van die oorspronkelijke bewoners ver trok een deel naderhand weer naar elders om plaats te maken voor mensen uit de omgeving van Hulst, St. Niklaas en Mal- degem. In die tijd ging namelijk veel grond over in katholieke handen, waardoor dus ook de samenstelling van de bevolking veranderde. In 1860 werd er een katholieke kerk gebouwd, die in 1861 werd ingewijd. De hierbij afgedrukte kaart laat de gren zen van de gemeente Hoofdplaat zien, zoals die er in 1865 uitzagen. Met inbegrip van de buurtschappen Nummer Een, Slijkplaat en Hogeweg, telde Hoofdplaat toen 1375 inwoners. Rond 1860 was er alleen in Hoofd plaat een openbare school. Vooral voor de kinderen uit Slijkplaat stond die school te ver weg. Ze bezochten daarom de school in Sasput. Ook de meeste kinderen uit Nummer Een bezochten die school. Ten slotte werd ook in Slijkplaat een school gebouwd, waarvoor in 1875 de eerste leer ling werd ingeschreven. Zorgen om de zeewering. In 1808 is men voor de Hoofdplaatpolder begonnen met het verdedigen van de oever voor de zeedijk, voorzover die ook bij laag water niet droog kwam te liggen. Deskun digen noemen dat de onderzeese oever. De verdediging van deze oever moest voor komen dat door inwerking van de stroom, verdieping zou optreden waardoor de kans op afschuiving zou toenemen. Aanvankelijk paste men daarvoor een vrij eenvoudige methode toe. Men bestortte de vooroever simpelweg met een laag steenpuin. Uiter aard waren daar wel grote hoeveelheden voor nodig. Toen Vlissingen in 1809 door de Engelsen was gebombardeerd, is heel wat van het toen vrijgekomen puin van de verwoeste huizen per schip naar Hoofdplaat gebracht. Ook vanuit Antwerpen werden scheepsla dingen puin in Hoofdplaat aangevoerd, ter wijl tevens een grote partij beschikbaar kwam bij de afbraak van het kasteel van Sluis. Tussen 1816 en 1830 werden er na genoeg alle jaren puinbestortingen voor de Hoofdplaatpolder uitgevoerd. In 1816 kreeg een jong ambtenaar van de waterstaat Breskens als standplaats aan gewezen. Zijn naam was Abraham Caland. Zijn taak was de zeeweringen langs de Zeeuwsvlaamse kust, die tijdens de Franse overheersing ernstig waren verwaarloosd, in een goede waterkerende staat terug te brengen. In 1818 werd hij overgeplaatst naar Hoofdplaat, waar hij zich vooral bezig heeft gehouden met het zoeken naar mid delen om de onderzeese oever van die polder afdoende tegen stroomuitschuring te beschermen. Ook de funktie van paalhoof den als stroomgeleiders had er zijn voort durende aandacht. Caland is tot 1833 in Hoofdplaat ge bleven. De aanwezigheid van deze bekwame waterbouwkundige was van groot belang, want de toestand van de zeewering was zeer zorgelijk. In 1778, 1795 en 1807 waren al delen van de zeedijk bezweken en het zag er naar uit dat het daar niet bij zou blijven. In 1840 was er van de oorspronke lijke zeedijk nog slechts een derde gedeelte over. De rest lag toen al onder de water spiegel van de VVesterschelde. Van de oor spronkelijke oppervlakte van de Hoofdplaat polder is ongeveer 290 ha weer verloren segaan en wordt nog ongeveer 88 ha in genomen door inlagen. Het moet Abraham Caland duidelijk zijn geworden, dat het bestorten van de voor oever met puin niet voldoende was om aan de stroomaanval het hoofd te bieden. Op zijn advies begon men in 1830 met een andere manier van oeververdediging. Mat ten, samengesteld uit drie lagen rijshout zogenaamde zinkstukken liet men op de zeebodem zinken om verdere uitschuring te voorkomen. Aanvankelijk werden ze ver zwaard met puin en schorklei, maar toen dat onvoldoende bleek, werden de zinkstuk ken bestort met uit België aangevoerde natuursteen. Tussen de jaren 1830 en 1848 werden grote delen van de vooroever op deze wijze tegen uitschuring beschermd. Bovendien werden vanuit de zeedijk een groot aantal hoofden uitgebouwd, die mede tot taak hadden de stroom uit de wal te houden. Ondanks deze voorzorgen hebben zich na dien toch nog enkele oevervallen voorge daan. Dat de verdediging van de Hoofd plaatpolder grote sommen geld heeft gekost, spreekt vanzelf. De inwoners en de grond eigenaren konden die kosten onmogelijk zelf opbrengen. De polder werd destijds dan ook calamiteus verklaard, hetgeen in hield dat ook de overheid ging bijdragen in de kosten van de zeewering. "V,,, Overgenomen uit J. Kuijper. Gemeente-atlas van Nederland. 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1981 | | pagina 16