Achterschip van Staatsietjalk of Hektjalk (naar C. Hoogenbos, ±1930).
Houten Friese tjalk: 2de helft 19e eeuw (naar E. W. Petrejus).
solide constructie. De bolle vorm van het
voorschip van zowel Kof als Smak was
er evenwel oorzaak van, dat de schepen
bij hoge golfslag veel water overnamen:
Le Comte momoreert dan ook terecht het
gezegde „Koffen en Smakken zijn water
bakken."
Hoewel de Smak een ouder scheepstype
schijnt te zijn dan de Tjalk (eerstgenoemd
type was reeds in de vijftiende eeuw in
gebruik) is ook de Tjalk van een respec
tabele ouderdom. Drie eeuwen geleden
noemt Nicolaes Witsen hem in zijn al eerder
genoemde „Architectura Navalis": „Doch
de Vlaamsche Pleiten, Tjalken, Evers, Arken,
Krayers en Snauwen schoon Binnenlandts-
vaarders zijn, begeven zich dikmaal, al of
maar drie eters voeren, over zee. Het zijn
lange platte schepen, met luiken overdekt,
nevens welke een voetgang komt: zij voeren
smakzeils."
De in de 17e eeuw gangbare namen voor
tjalkachtige schepen waren naast de al
genoemde Smak „Wijdtschip" en „Smal-
schip". Een duidelijk onderscheid tussen
Wijdschip en Smalschip was er niet, althans
niet constructief: het Wijdschip was groter
en in verhouding breder. In de tweede helft
van de zeventiende eeuw hielden de afme
tingen van de schepen veelal verband met
de doorvaartbreedte van de stadssluis in
Gouda. Smalschepen hadden een breedte
van minder dan 4,68 meter, de breedte
van de Goudse sluis. Wijd- en Smalschepen
kwamen zowel in Holland als Friesland
voor. Het zou te ver voeren om nog meer
details over genoemde scheepstypen op te
sommen: we moeten per slot van rekening
bij de Tjalk uitkomen!
Eén van de oudste bronnen waarin sprake
is van een Tjalk is een archiefstuk uit 1673,
waarin wordt gesproken over een „thial-
licken". In de daarop volgende eeuw komt
de benaming „tjalk" steeds vaker voor. In
een aan het eind van de achttiende eeuw
gepubliceerde bundel scheepstekeningen:
„Verzameling van vier en tachtig stuks Hol-
landsche Schepen" (1789) staan Tjalken en
tot de tjalkenfamilie behorende schepen
als de Poon, Smak, Kof, Brabandsch Beurt
schip en de Zeeuwse Beurtman. Prachtige
prenten, „geteekend en in koper gebragt
door G. Groenewegen", zoals op het schut
blad van het boek staat.
Was bij Le Comte en Groenewegen het
zo exact mogelijk weergeven van de sche
pen doel, bij de 19e eeuwse ambtenaar
F. N. van Loon onder meer controleur
der Directe Belastingen en Schout van de
gemeente Rauwerd was dat niet het
doel toen hij zijn „Handleiding tot den
Burgerlijken Scheepsbouw" schreef en daar
bij 20 platen van Nederlandse scheepstypen
vervaardigde. Van Loon ergerde zich aan
„de vele duizenden van schepen, waaronder
zeer vele van kostbaar maaksel, die in al
lerlei wanschapen, gestalten, op het oog
en volgens een zeer onzeker meten aan
elkaar geklampt werden met het hoofddoel
om op weinig water veel te Iaden zonder
aan het noodige voor de meeste ligtbe-
weegbaarheid te denken. Van Loon pleit
voor een minder traditionele aanpak van
de scheepsbouw en het tuigen van het schip.
Hij had als amateur op het gebied van
de scheepsbouw! bepaalde ideeën over
de rompvorm.
Wat de romp van Tjalken betreft, was
Van Loon van mening, dat deze te goed
koop werden gemaakt. Voor- en achterschip
zouden veel ronder en meer „geveegd" (wat
holler, wat meer gestroomlijnd) gebouwd
moeten worden, met meer vloeiende lijnen
die het water aan de boeg minder zouden
opstuwen maar opzij laten afvloeien terwijl
het achterschip het water gemakkelijker,
zonder zuiging zou moeten „loslaten". Dit
20