paald inkomen te geraken. Maar de wet geving op vervoersgebied gold evenzeer voor hem. De ontstelde en verslagen oude schipper kon het niet meer volgen. In 1906 had zijn vader het schip laten bouwen en Jelle is de klipper al die jaren trouw gebleven. Waarom moet ik stoppen, varen is mijn lust en mijn leven. Zo luidde zijn verweer. Een ontroerende gebeurtenis, waaruit eens te meer blijkt, hoe verknocht een oude zeil schipper aan zijn schip kon zijn. Monumenten onder zeil. Onder het begrip monument rekent Van Dale onder meer de overblijfsels van vroe gere kunst, nijverheid of wetenschap. Uit deze omschrijving ontleen ik de vrijheid om ook een in zijn oorspronkelijke staat terug gebrachte tjalk of klipper een monument te noemen. Een monument onder zeil, wel gang zette nochtans aarzelend in en verliep ook daarna nog erg geleidelijk. Het zou zodoende nog tot het begin van de jaren twintig duren, eer de motor in de binnen scheepvaart een rol van betekenis begon te spelen. In 1946 stonden er nog 3290 tjalken in de binnenvaart geregistreerd. Een deel ervan was toen al voorzien van een motor. In die schepen was vaak een tussenstuk geplaatst, waardoor ze langer werden en het laadvermogen groter werd. Meestal was dan ook de mast ingekort, waren de zwaarden verwijderd en waren de schepen voorzien van een stuurhut. Van het glorieuze zeilschip van weleer was zo doende niet veel overgebleven. Ook klippers en andere toen nog be staande typen binnenvaartschepen onder gingen eenzelfde lot. De oudere schippers hadden het er moeilijk mee, maar het tij was niet te keren. Dat bleek nog eens dui delijk toen zich korte tijd later een gene ratie jonge schippers aandiende met geheel nieuwe inzichten. Zij zagen alleen nog toe komst in de aanschaf van grote en snelle schepen die meer konden vervoeren in een korter tijdsbestek. Op de scheepswerven was men graag bereid om aan hun wensen te voldoen. Deze ontwikkeling had weer tot gevolg dat omstreeks de jaren vijftig een groot aantal oude binnenvaartschepen voor de wal kwam te liggen. Meestal werden de afgedankte binnen vaartschepen voor de sloop verkocht of om gebouwd tot woonschepen. Slechts enkele bleven gespaard, doordat de oudere schip pers niet bereid bleken er afstand van te doen. Ze bleven aan boord wonen, zolang ze daartoe in staat waren. In 1979 waren er nog slechts vijf tjalken aktief in de vrachtvaart. Op de zeilen voeren ze echter reeds lang niet meer, al was er nog één bij die zijn zwaarden had behouden en met een helmstok werd gestuurd. Van de allerlaatste schipper die nog op de zeilen aan de kost probeerde te komen, werd een reportage uitgezonden op 28 no vember 1979 in de televisierubriek Van gewest tot gewest. Hoofdpersoon was de toen 79-jarige Jelle Hoogeveen uit Drachten, die met de zeilklipper Emmanuel in een Rotterdamse haven lag. Jelle bleek in 1979 met zijn schip niet voldoende te hebben verdiend en mocht daarom van de Vervoers- commissie geen lading meer vervoeren. Hij had zijn ouderdomspensioen, dus waarom zou hij zich druk maken om aan een be Verlengde motorklipper met stuurhut. De koftjalk Voorwaarts, Voorwaarts uit Enkhuizen en de tjalk Morgenster uit Tholen op een reünie van gerestaureerde schepen in de haven van Marken (1979). te verstaan. Uiteraard moet dan wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. In 1970 kocht Evert Verkerk een 27 m lange afgedankte stevenaak en werd Eduard de Boer eigenaar van een 21 m lange tjalk. Beide schepen werden zeilklaar gemaakt en kwamen een jaar later weer in de vaart. Verkerk en De Boer zijn te beschouwen als de voorlopers van een aanvankelijk beschei den aantal mensen, bij wie geleidelijk het besef groeide dat van de snel verdwijnende vloot van binnenvaartschepen nog zoveel mogelijk diende te worden gered. Het waren vooral jonge geestdriftige mensen die toen met het opkopen van oude schepen zijn begonnen. Veelal moest eerst de romp in een goede staat van onderhoud worden te ruggebracht. Verder moest de roef bewoon baar worden gemaakt, waren er zwaarden nodig, evenals een masri een giek, een gaf fel, een boegspriet en bokkepoten. Ook waren een ankerlier, zwaard- en zeillieren nodig en diende een hulpmotor aangeschaft en geplaatst te worden. En dan moest het schip ook nog worden getuigd. Alles moest over een aantal jaren wor den uitgesmeerd, want vaak beschikte men slechts over een smalle beurs. Maar des ondanks kwamen de schepen tenslotte weer als herboren in de vaart. In 1974 werd de landelijke vereniging tot behoud van het zeilend bedrijfsvaartuig op gericht. Deze vereniging stelt zich ten doel het instandhouden van en het bevorderen van de vaart met historische bedrijfsvaar- tuigen. In 1980 waren bij de vereniging 180 schepen geregistreerd, die of nog in een restauratiestadium verkeerden, of reeds in de vaart waren. De vereniging geeft voorts adviezen bij de restauratie, beheert een bescheiden mid delenmagazijn, organiseert jaarlijks enkele bijeenkomsten, waarvan de zomerreunie wel de belangrijkste is. Adres van het secreta riaat is: Postbus 2004, 1000 CA Amsterdam. Het streven is niet alleen gericht op het behoud van het zeilend bedrijfsvaartuig, maar evenzeer op erkenning van de geres taureerde schepen als varende monumenten. Dat houdt echter in dat er steeds naar ge streefd dient te worden om het karakter van deze voormalige bedrijfsvaartuigen zo goed mogelijk te bewaren. En dat geldt na tuurlijk evenzeer voor de tuigage. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1981 | | pagina 22