J het water was, werd in die vreemde zomer intussen wel duidelijk. Sommige huizen ble ken tegen het voortdurend knagen aan grondvesten en muren niet bestand en stort ten in. Van andere dreven de luiken of de deuren weg en iedereen zag aankomen, dat als het land eenmaal zou droogvallen, er onnoemelijk veel zou moeten worden her steld. Maar gek was dat: We konden ons dat droogvallen maar moeilijk voorstellen. Mijn pleegvader en met hem alle Wal- cherse boeren maakte zich zorgen. Hoe zou de grond er straks uitzien? Zou het mogelijk zijn de laag zand te verwijderen, die de bouwgrond bedekte? Hoe lang zou het duren voordat de bodem zich zou heb ben hersteld van het schadelijke zout en weer vrucht zou dragen? Vragen zonder antwoord voorlopig. Ge dwongen en machteloos werkeloos ging mijn pleegvader zich bezig houden met het toe zicht op het aan de voet van het duin verzamelde vee. Ook dat vee vertoonde, net als wij kinderen, een voorliefde voor prik keldraad en mijnenvelden. En tenslotte slaagden een paar koeien er in door het draad heen te breken. Dat kon niet, vond vader Roose, straks zouden ze zeker in de lucht vliegen. En hij stapte gedecideerd het veld in, haalde de koeien terug en ging over tot de orde van de dag. Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden Op een dag moest buurvrouw Kee naar Westkapelle. Buurvrouw was in deze zomer natuurlijk wat te veel gezegd; want Kee woonde op het dorp en wij een eind ver derop. Maar eenmaal buur, altijd buur en zo ging buurvrouw Kee, lopend langs de voet van het duin aan haar linkerhand, met aan haar rechterhand het water, dat bezig was vóór Westkapelle een diepe kreek in het land te ploegen. Die kreek is er nu nog; opgenomen in het landschap als een on schuldig en mooi extraatje van de natuur, maar voor hen die beter weten getuigend van het gruwelijke gebeuren in oktober 1944. In de loop van de middag gingen Coba en ik op weg, ook naar Westkapelle, om Kee op te halen. Na een fikse wandeling bereikten we het gat in de dijk, waardoor het zeewater gedurig zijn weg zocht: naar binnen, naar het ondergelopen eiland of naar buiten, naar zee. Aan de kant bleven we wachten, zittend op de harde grond, waarop slechts hier en daar een plukje gras groeide. Af en toe tuurden we naar de overkant. Daar stond een groepje mensen bijeen, klaar om in de boot te stappen, die hen naar onze kant zou overzetten. Had Kee zich al bij hen gevoegd? Het was warm, de zon stond nog hoog aan de hemel, de lucht boven het water was in beweging, het was moeilijk de overkant goed te onderscheiden. We zwaaiden maar eens wat, niet zeker of dat zwaaien doelgericht was, keken met de ellebogen op de knieën naar het water, dat met grote snelheid zeewaarts stroomde en wachtten. Eindelijk leek er aan de over kant wat beweging te ontstaan. Ja! Een boot werd te water gelaten, men sen stapten in, daar kwamen ze. Met een boog kwam de grote roeiboot op ons toe, maar traag naar het leek, en moeizaam. En hoe meer hij vorderde, hoe ongeruster wij ons begonnen te voelen. De boot zou het toch wel halen? Kee zat erin: hij moest het halen. En waarom ook niet? Het was prachtig weer, weinig wind. Van de diepe geul onder het wateroppervlakte en de verraderlijke onderstroming wisten Coba en ik op dat moment nog niet. En toch Maar natuurlijk haalde de boot het, man nen en vrouwen stapten uit, Kee stapte uit, een groet over en weer, de anderen gingen maar weer eens verder. Allemaal onder langs het duin oostwaarts, waar konden ze anders naar toe? Wij drieën bleven nog even talmen in de nu dalende zon. En keken, druk pratend, nog eenmaal om naar de boot die, op de beide roeiers na leeg, al weer op de terug weg was. Bevrijd van zijn zware last bewoog hij zich bijna vrolijk over het water. Het was de laatste overzet van die dag geweest: het werk zat er weer op. En toen gebeurde het. De boot maakte een vreemde draai, leek daarna een moment stil te liggen en sloeg toen om. De beide roeiers verdwenen onder het water. Ont steltenis. De wandelaars keerden snel op hun schreden terug, renden langs het water, maar wat konden ze doen? Niets. En zo werd in 1944/1945 op Walcheren het verkeer tussen de dorpen onderhouden. Deze foto is waarschijnlijk genomen op Koninginnedag 31 augustus 1945. Van de nood werd een deugd gemaakt, zoals dit fotootje uit het album van de familie Wisse - Geschiere laat zien: spelevaren in een kano. 26 111

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1981 | | pagina 26