De geleidelijke inpoldering van de lagune.
De eerste keer dat van een bedijking in
het noorden van Walcheren gewag werd
gemaakt, was in 1247. Toen begon de abdij
van Rijnsburg met de inpoldering van 200
gemeten schor, die gelegen waren in het
ambacht van Serooskerke. Het was, zeker
voor die tijd, een omvangrijk karwei, dat
bestond uit zes afzonderlijke bedijkingen,
die in 1251 werden voltooid. Ze werden
de polders van Duiahove genoemd en be
stonden achtereenvolgens uit de Gorsput
en de Tsluispolder, de Kleinepolder, de Bu-
senare, de Crane Weije, de Broodkist en
de Boem- of Boonepolder. In 1251 werd
bovendien de Goedepolder nog bedijkt.
Het gehele komplex van polders stond
naderhand bekend als de Twaalfhonderd
Gemeten van het nieuwe ambacht onder
Alardskerke (Serooskerke). In het terrein
zijn ze niet meer herkenbaar, want hun
dijken werden lang geleden weer geslecht.
Alleen de noordelijke dijk met het komplex
van polders bleef behouden. Het is de dijk
die van Vrouwenpolder naar Oranjezon
loopt.
Aanvankelijk waren het vooral de abdijen
van Rijnsburg en Middelburg die bij deze
bedijkingen nauw betrokken waren. Toen
echter in 1282 de landsheer aan Wolfert I
van Borsele de gronden in leen gaf die
gelegen waren tussen „Dunhovet en Le-
mele", begonnen ook de heren van Veere
zich daadwerkelijk met het bedijkingswerk
in het noordelijk schorrengebied te be
moeien.
Dunhovet, later beter bekend als Duin-
hove, was eertijds een uithof van een gees
telijke orde. Op de plaats waar die be
huizing heeft gestaan, vinden we tegen
woordig de hofstede Duno, die bij de bui
tenplaats Zeeduin behoort. Het vaarwater
Lemele, Lemmel of Lemmer vormde vroeger
de grens tussen Zuid-Beveland en Walcheren
en liep toen vanaf Zandijk langs de gronden
van Kleverskerke, Oud-Arnemuiden en Mor-
tiere tot Welzinge.
Omstreeks 1300 lieten de heren van Veere
de Niepolre bedijken, die later de Vrouwen
polder zou worden genoemd. In het begin
van de 14e eeuw was er weer sprake van
een nieuwe polder tussen Rikendamme en
Zandijcambacht. In diezelfde eeuw werden
achtereenvolgens nog bedijkt de Noordpol
der of Beekshoekpolder, de Gerstepolder, de
Noordernieuwlandpolder en de polder Oran-
jebos.
De meest noordelijk gelegen polders, met
name de Beekshoekpolder en het Noorder-
nieuwland, hadden het al spoedig zwaar
te verduren. Hun zeeweringen lagen erg on
gunstig. We dienen daarbij wel te bedenken,
dat in die tijd langs de noordkust van
Walcheren nog geen duinen lagen. Die ont
stonden daar eerst veel later, voornamelijk
in de 17e en de 18e eeuw, toen het Bree-
zand werd gevormd. Door een storm in
1374 ontstond grote schade aan de zeewe
ringen van de waterkerende jonge polders.
Vermoedelijk ontstonden op enkele plaatsen
dijkdoorbraken.
Op 4 november 1374 vergaderde de rent
meester Bewesten Schelde met de heer van
Veere over „den Nortdijc". Vermoedelijk be
spraken ze de te treffen maatregelen en
het kostenvraagstuk. Op 9 november reisde
Jan Jansz. „der lombarden knape" in op
dracht van de stad Veere naar Brugge.
Voor het herstel van de dijken moest hij
daar een bedrag van 3000 schilden zien te
lenen. Dat lukte zeker niet zo vlot, want
op 13 november onderhandelde het stads
bestuur van Veere met „Domaes, den lom
bard". De eigen middelen waarover men
beschikte waren voor het dijkherstel blijk
baar ontoereikend, zodat het resterende be
drag bij geldschieters moest worden geleend.
Ingangspoort van de hofstede Duno.
De dijk van de Gerstepolder met de duinen van Breezand op de achtergrond.
Afgegraven dijk van de Beekshoekpolder bij Oranjezon.
De later verbrede noordelijke dijk van het komplex Twaalfhonderd Gemeten, gezien
in de richting Oranjezon.
12