„DE VUURTOREN"
Zomaar in Zeeland- ZEE
een boomgaard en visvijvers liet aanleggen.
In 1879 werd het huis weer gesloopt.
Vrouwenpolder was in de vorige eeuw
een onaanzienlijk dorpje geworden, dat door
zijn afgelegen ligging weinig vreemdelingen
meer trok. Op zijn reis door Zeeland in
1873 bracht de bekende Vlaamse schrijver
Charles de Coster er een bezoek. Het hoog
vereerde beeld Onzer Lieve Vrouwe, schreef
hij in zijn dagboek, is er al lang verdwenen
en geen pelgrim richt meer zijn schreden
naar haar gewijde heiligdom. De schrijver
bezocht het dorp toen het toeval wilde
dat het er kermis was. Het dansen van de
dorpelingen in de herberg omschreef hij
als plomp, onbevallig en karakterloos.
Een aantal bedelaars, zowel mannen als
vrouwen en wat kwasi blinden en verlamden
was naar het dorp gekomen, maar het geld
dat ze ontvingen werd in de herberg weer
grotendeels in drank omgezet. Het tumult
in de herberg bereikte zijn hoogtepunt, toen
de winnaar van het ringrijden er door zijn
kornuiten werd binnengedragen. Door veel
vuldig gebruik van brandewijn, jenever,
anisette en parfait-amour ging het er ten
slotte zo ruig toe, dat de schrijver en
zijn vriend het raadzaam vonden hun biezen
te pakken. Het was er ook maar eens per
jaar kermis en verder bestond het leven
er in hoofdzaak uit zes dagen per week
zware arbeid en lange werktijden.
Tenslotte begon ook voor Vrouwenpolder
een nieuwe tijd te dagen. De grootste ver
andering onderging het dorp na 1961, toen
de Veersegatdam was aangelegd. Thans zijn
er „appartementen" te huur en zijn er al
leen in voor- en naseizoen nog Zimmer frei.
Landarbeiders zijn er vrijwel niet meer en
de kermis werd al jaren geleden afgeschaft.
Enkele straatnamen, zoals Pelgrimstraat,
Fort den Haakweg en Elzenoord herinneren
ons nog aan het verleden, maar overigens
staan de inwoners met beide benen in het
heden en zo hoort het ook. Ofschoon veel
huizen en zakenpanden er na modernisering
en aanpassing niet fraaier op zijn geworden,
vallen hier en daar in de straatwand toch
nog enkele mooie gevels te ontdekken. Laat
Vrouwenpolder er zuinig op zijn. Deze wel
gemeende waarschuwing klemt temeer, als
we onze blik richten op een stuk polder
land langs de Fort den Haakweg, dat on
langs werd omgetoverd tot het zogenaamde
bouwplan Breezand. Doelgerichte vernieling
van een gaaf stuk oud polderlandschap
blijkt ook in 1980 nog mogelijk te zijn.
Literatuur.
K. Derks. Onze lieve vrouw van den
Polder.
Dr. M. K. E. Gottschalk. Stormvloeden en
rivieroverstromingen in Nederland.
M. H. Wilderom. Tussen afsluitdammen en
deltadijken.
Lantheer en Nagtglas. Zelandia Illustrata.
Van Empel en Pieters. Zeeland door de
eeuwen heen.
Dr. C. Dekker. Zuidbeveland.
M. Gargon. Walcherse Arcadia.
W. de Bruine. De landing der Engelsen in
Zeeland.
Zeeuws Tijdschrift, 9e jaargang, nr. 3.
A. J. Schutijzer. Het miraculeuze schilderij
van O.L. Vrouw van de Polder. De Wete
zevende jaargang nr. 3. Heemkundige kring
Walcheren.
Den voet geworteld in de zee.
De spits reikt schier ten hemel.
Zijn oog ziet veler wel en wee,
Zijn licht doorpriemt den nevel.
De golven beuken dag en nacht,
Maar zij doen hem niet wijken
De wind beproeft op hem zijn kracht,
Maar hij blijft statig prijken.
De kolken draaien om hem heen
Met hun vermoordend zuigen.
En snerpend striemt de stroom zijn leen,
Doch niets weet hem te buigen.
Het heen en weer gaan van den vloed
Vermag hem niet te wrikken.
De eb trekt tergend langs zijn voet
en knaagt en schaaft zijn brikken.
Doch al dit woeden nu ten spijt;
Hij blijft de zee bewachten.
Hij zendt zijn stralen wijd en zijd,
Ziet dwars door donkere nachten.
Hij helpt elk schip door 't donker heen;
Langs heen zoovele banken.
Wij varen leven maar in 't algemeen.
Vergeten wij te danken!
Nico Felius f.
Wemeldinge, 19061942.
Tekst: mevr. Smit - Heyse.
De zee is altijd een beschuttende muur
geweest. Dat klinkt erg paradoxaal, want
zoals gebleken is, behoeft de zee een
beschutting, in plaats van er één te zijn.
Maar in de geest is de zee voor ons
Zeeuwen een muur die ons beschut, ik
moet zeggen beschutte, tegen vreemde
invloeden.
We waren eilandbewoners en zijn dat
eigenlijk nog. We zijn eerst Zeeuw, dan
nog een keer en dan Nederlander. We
houden van de zee, ook al jaagt zij
ons angst aan. We kunnen niet buiten
de zee, niet buiten haar geweld en niet
buiten haar liefelijkheid. We vinden
iedere rivier een sloot en ieder meer
een zee manquée.
We zeggen allemaal dat zeilen op
de Zeeuwse wateren jè van hét is, ook
als we er nooit gezeild hebben. We
brengen misschien niet eens zoveel
marine- en/of koopvaardij-mensen voort
als b.v. Brabant of Limburg. Maar toch
zijn we mensen van de zee en durf dat
eens tegen te spreken.
Het kan zijn, dat we er zelden of
nooit naar gaan kijken, die toch maar
tien minuten gaans van ons verwijderd
ligt, dat we nooit een cent hebben ver
diend aan de zee. Geeft niet, wij zijn
van de zee en de zee is van ons.
Vreemden horen hier niet. Zeeuwse
Noordzeegarnalen zijn de lekkerste. We
eten mosselen bij het leven, liegen we.
We zijn dol op Zeeuwse oesters denkt
iedereen.
Dit verregaande chauvinisme vindt
haar oorsprong in onze isolatie en in de
historie. Waar vond je een Frans Naere-
bout? Ga maar eens op de dijk wandelen
als het stormt. Ga maar eens met een
reddingsboot de zee op als er een orkaan
staat.
Wie was Michiel de Ruyter? Zijn
moeder was een Zeeuwse, al was vader
Brabander. Maar is je moederland ei
genlijk niet het meest je vaderland?
En zo zeuren we een beetje door
over dat stukje Nederland, dat we lief
hebben. Je geboortegrond, gewonnen uit
die zee, herwonnen uit diezelfde zee
na die vreselijke dagen in 1953.
We mogen 't toch wel zeggen: „Luctor
et emergo".
17