„Arme Zeeuwse landarbeiders
waren toch rijk
Een goed boek minder goed gepresenteerd
Tekst: Joris van Hoedekenskerke.
Wuivende korenvelden, slingerende dijken en wegjes, hoog opgaand geboomte.
Op het land werken de boer en zijn arbeiders in rustig tempo. Stoere paarden
trekken bolderende karren naar de statige hofsteden. In de dorpjes is het stil
tussen de middag. Je hoort letterlijk niets, dan alleen het tikken van de
vorken tegen de met dampende aardappelen gevulde borden
Een beeld van Zeeland uit de jaren voor de oorlog. Een beeld van rust,
van tevredenheid. Een mooi beeld, maar het klopt niet helemaal.
De Zeeuwse journalist en radio-medewerker Kees Slager heeft in zijn zo
juist verschenen boek „Landarbeiders" dat „vredige tevredenheidsbeeld" een
zetje gegeven. Terecht, naar wij menen.
Tijdens de presentatie van zijn boek en het aanbieden van het eerste exem
plaar aan de Commissaris van de Koningin, vergeleek Kees Slager de toestanden
in het Zeeland van voor de oorlog metdie in de Derde Wereld van van
daagEn dat is onterecht, het is zelfs onrecht!
Eerst wat over het boek zelf. Slager
heeft in de jaren 1979 en 1980 zo'n 60
voormalige landarbeiders en -arbeidsters ge
ïnterviewd in de provincie Zeeland, de
Zuid-Hollandse eilanden en westelijk Noord-
Brabant. Hij nam deze gesprekken op de
band op en werkte ze later uit voor het
boek.
Zoals gezegd komt uit die gesprekken
een ander, minder romantisch beeld van
het vooroorlogse Zeeland naar voren. De
mensen, die in het boek aan het woord
zijn, zitten in de leeftijdsgroep van 56 tot
92 jaar. De meesten van hen hebben een
hard leven gehad. Ze hebben armoe gekend,
hebben in kleine, veel te kleine woningen
moeten wonen onder vaak slechte hygië
nische omstandigheden.
Hun werkgevers waren meestal boeren.
Dat waren soms harde, weinig humane ba
zen. Maar er waren ook goede boeren, die
hun arbeiders als mens, als mede-mens
behandelden en wel oog hadden voor hun
problemen en zorgen.
Daar is het verhaal van die boer, die
naar de beurs moest. Hij liet zijn zoon op
de „knechten en meiden" passen, gewapend
met een stok. Om zodoende „het volk" tot
harder werken aan te sporen.
Maar er is ook een verhaal van een boer,
die in slechte tijden zijn arbeiders bij hem
aan tafel nodigde. Daar kregen ze pap met
krenten, een ongekende lekkernij.
Er waren boeren die van een arbeider
geen enkele tegenspraak duldden. Kwam „de
knecht" met zijn eigen mening voor de dag,
dan werd dat als een ongehoorde brutali
teit gezien. Zo'n (losse) knecht liep alle
kans bij een volgende werving van arbeids
krachten „aan de kaaie te blijven staan."
Een ex-landarbeider vertelt van „zijn"
nogal driftig uitgevallen, maar in wezen
goedaardige, boer. Die hield veel van jagen.
Óm hem eens te plagen legde de arbeider
een met kaf gevuld hazevel in het land.
En de boer maar schieten, zonder resultaat
uiteraard. De arbeider had lol en de boer
werd boos, ontsloeg zijn knecht, om hem
een kwartier later weer aan te nemen. Dat
heeft zich later nog een paar maal her
haald, maar de knecht heeft het jaren bij
deze boer uitgehouden.
In het boek staan ook verhalen van men
sen, die met trots van hun eigen varken en
hun eigen tuintje vertellen. Prachtige mid
delen bij het op peil houden van de voed
selvoorziening. Er is een verhaal van een
arbeidersjongetje, dat voor het eerst een
echt jasje kreeg en zich van blijdschap geen
raad weet. Er is het verhaal van de man,
die altijd naar mest stonk en die lucht
nooit uit z'n kleren kreeg, want er was
geen waterleiding, geen douche in zijn
woninkje.
Er zijn de verhalen van de kinderen, die
maar zelden naar school gingen. Hun ar
beidskracht was te waardevol voor de ge
zinsinkomsten. „Echt honger heb ik als
kind niet gehad, maar ik weet nog wel,
dat m'n brood niet gesmeerd werd en we
een kot vol kinders hadden," vertelt één
van de arbeiders in het boek.
Het was geen rozegeur en maneschijn in
dat „romantische Zeeland" van de eerste
50, 60 jaren van deze eeuw. Inderdaad,
de landarbeidersstand had het hard te ver
duren.
„Ik was nieuwsgierig naar hoe mijn ou
ders en grootouders hadden geleefd. Ze
behoorden tot de landarbeiders, een groep
die stelselmatig is gediscrimineerd," vertelde
Slager bij de presentatie van zijn boek op
vrijdag 8 mei in de Statenzaal te Middelburg
Slager betoogde dat hij de geschiedenis
van de landarbeiders in „de Delta" aan
de vergetelheid heeft willen ontrukken, om
dat naar zijn oordeel er in Zeeland niet
aan sociale geschiedschrijving wordt ge
daan. (Dit werd tijdens de bijeenkomst
door de direkteur van het Documentatie
centrum voor het Zeeuwse Deltagebied, de
heer M. P. de Bruin, weersproken).
Slager wees ook op de belangrijke rol
die de groep landarbeiders (nu door de
mechanisatie in de landbouw tot een heel
klein aantal teruggebracht) heeft gespeeld
ten bate van de voedselvoorziening. „Zon
der hen zou een groot gedeelte van de
bevolking doodgewoon niet te eten hebben
gehad."
Kees Slager, geboren Zeeuw en zoon van
een Thoolse landarbeider toonde zich erg
betrokken bij de mensen die hij in zijn boek
aan het woord laat. In zijn niet van emoties
vrije betoog liet hij zich naar onze mening
nogal gaan. Wat te denken van de volgende
woorden:
„Ik ben woedend van machteloosheid ge
worden toen ik de banden waarop de ge
sprekken met de landarbeiders zijn opge
nomen weer beluisterde. In het Deltagebied
hebben zich toestanden voorgedaan die doen
denken aan de Derde Wereld. De land
arbeiders hier behoorden tot het achterste
van de achterhoede van het proletariaat."
We kunnen voor een groot deel met Sla
ger meevoelen en meegaan. Maar bij het
horen van deze woorden hebben we met
onze oren zitten klapperen: „Toestanden in
het Deltagebied (dus ook in Zeeland), die
doen denken aan de Derde Wereld
Dat is te zot om los te lopen!
Menig arme hongerlijder, menige dood
arme, zieke Aziaat of Afrikaan zou maar
wat graag zijn erbarmelijke toestand ruilen
met die van een in zijn ogen „rijke"
Zeeuwse landarbeider uit de 20-er en de
30-er jaren!
En de heer Slager zal de (inderdaad niet
altijd sympathieke) boeren-werkgevers in
Zeeland toch wel niet willen vergelijken
met iemand als Idi Amin? Daar zijn die
boeren nou nog net iets te goed voor,
ondanks het onbegrip dat ze helaas
vaak voor hun arbeiders toonden.
Het gaat niet aan om de toestand van
de landarbeiders in Zeeland hoe beroerd
die vaak ook was in dezelfde hoek te
stoppen als de ellende in de Derde Wereld.
Zo'n vergelijking gaat meer dan mank! En
daarbij: de landarbeiders in Zeeland hadden
het verre van rijk.
Maar er zijn streken in ons land op te
noemen waar ze het nog beroerder hadden.
De heer Slager moet zijn licht maar eens
gaan opsteken op de zand- en veengronden
van bijvoorbeeld Drente, Oost-Gro-
ningen, de Friese Wouden en de destijds
welhaast spreekwoordelijke „arme Friese
Heide". Daar kan hij andere verhalen be
luisteren van arbeiders, van mensen die
soms letterlijk verrekten van de honger,
aardappelen (vieze veenaardappelen!) met
azijn aten, in plaggenhutten woonden: be
huizingen waar de tuberculose rondwaarde.
En zelfs daar, waarde heer Slager, zelfs
daar was de toestand nog niet te verge
lijken met die in de Derde Wereld, waar
ze op sommige plaatsen nog graag een
plaggenhut en veenaardappelen met azijn
zouden hebben!
De Zeeuwse landarbeiders ook wij er
kennen dit hadden het niet breed, ja
vaak waren ze erg arm. Maar veelal was er
toch wel te eten: aardappelen, groenten
van „het lapje", een stukje spek van het
eigen varken. Het menu was niet erg uit
gebreid, maar bij velen toch nog altijd net
iets gevarieerder dan de „brune bonen"
waarvoor Drentse Bartje niet wilde bidden.
En heel wat landarbeiders in Zeeland
woonden niet bij de boer op de hofstede,
of in een huisje van die boer, maar in hun
eigen, stenen kotje. Zeker, dat was verre
van luxueus, en veel te klein voor het te
grote gezin, maar het was geen plaggenhut!
Wat de landarbeiders naar onze me
ning het meest stak dat was niet het
gebrek aan eten of het verstoken zijn van
enig comfort. Dat eerste viel mee, dat
29