Zeeuwen geloven in de toekomst van het zeil
Naerebout en Van Doorn op de bres voor „alternatieve zeilvaart"
Tekst: Willem van de Water.
Illustraties: van de schrijver.
Zeilvaart.
Het zal menigeen ongetwijfeld vreemd in
de oren klinken, maar steeds meer des
kundigen voorspellen de grote zeilvaart een
goede toekomst. Wie de naam zeilvaart
hoort, denkt dan onwillekeurig terug aan
vroeger. Iedereen heeft ze wel eens gezien,
in het echt, in een film of op een foto,
die prachtige ouderwetse zeilschepen. Fraai
gelijnd, vaak wit geschilderd, hoge masten,
brede ra's, een wirwar van staaldraden en
touwen in het torenhoge wand en wolken
zeil. Een schitterend plaatje.
Wie echter praat over de toekomstige
zeilvaart de alternatieve zeilvaart, zoals
men graag zegt heeft het over beduidend
andere schepen. Nog steeds een fraai ge
lijnde romp, maar een tuigage, die vrijwel
niets meer gemeen heeft met de windjam
mers van vroeger. Ongestaagde masten en
zeilen, die vaak veel weg hebben van luxa-
flex-jalouzieën of uitklapbare borden. Maar
nog steeds zeilschepen of toch in ieder geval
schepen met hulp-zeilvermogen.
Vanwaar deze hernieuwde belangstelling
voor het zeil, als middel van voortstuwing?
In de jaren twintig van deze eeuw verdween
het commerciële zeilschip vrijwel van de
wereldzeeën. De schepen waren over het
algemeen over de gemiddelde reis genomen
te langzaam ten opzichte van de stoom-
en motorschepen, de datum van aankomst
was vaak een ongewisse zaak en laden en
lossen van de schepen nam teveel tijd in
beslag door de kleine luikhoofden. Kortom:
economisch gezien konden ze het gewoon
niet meer bolwerken, een enkele uitzon
dering daargelaten.
En die uitzonderingen waren dan bijvoor
beeld de Hamburgse reder Laeisz met zijn
Flying P-line. Een modern en prima gerund
bedrijf en de gezagvoerder-reder Gustaf
Erikson van Alands-eilanden tussen Zweden
en Finland. Hij wist zijn schepen goedkoop
op de kop te tikken en uiterst zuinig te
exploiteren. Duizenden andere fraaie sche
pen vonden een roemloos einde bij de sloper,
wegrottend in een hoek van een haven of
als opslagplaats van kolen of wol. Slechts
een handjevol overleefde de confrontatie
met een nieuwe tijd. Een enkeling als trans
portmiddel afgejakkerd, wachtend op een
zeker einde; een aantal anderen als zeilend
opleidingsschip.
In de vijftiger jaren begon in Duitsland
een groep onderzoekers onder leiding van
de vliegtuigbouwer-ingenieur Prölss met een
studie die leidde tot het ontwerpen van
het zogenaamde Dyna-ship. Een modern
schip, gebouwd met behulp van de mo
dernste materialen en technieken, computer
gestuurd, met een uiterst „vreemd tuigage".
Ongestaagde hoge masten, zeilen die van^f
de brug konden worden bediend en naar
de masten toe konden worden ingerold. Een
tuigage dat was ontworpen op een zo hoog
mogelijke snelheid: als maximum 22 mijl
bij windkracht 9 tot 10. Prölss was eigenlijk
te vroeg met zijn ontwerp, het kwam niet
verder dan de vakpers.
Olie was goedkoop en wie zat er nu
eigenlijk te wachten op een zeilschip? Pas
in de zeventiger jaren bleek de vooruit
ziende blik van de Duitse ingenieur. De
olieprijzen en daarmee de exploitatiekosten
van de schepen rezen de pan uit.
De roep om economisch te runnen sche
pen werd steeds luider en men begon zich
te bezinnen op goedkopere voortstuwings
middelen. De goedkoopste is nog steeds de
wind, zo realiseerde men zich toen. Van
lieverlee is in tal van landen het onderzoek
naar de mogelijkheden van wind als voort
stuwing voor vrachtschepen op gang ge
komen. Met name in de Verenigde Staten
is daarbij het pionierswerk van Prölss van
belang gebleken. Zijn ontwerpen werden
naar dat land verkocht en dienden als uit
gangspunt voor verscheidene studies.
Het verst op het gebied van de wind-
voortstuwing zijn echter zonder twijfel de
Japanners. In dat land werden de mogelijk
heden van windvoortstuwing al in een vroeg
stadium onderkend. Grondig onderzoek door
grote bedrijven leidde tot een aantal ont
werpen, waarvan er op dit moment minstens
één al in de vaart is. Het gaat om een
motorschip met hulp-zeilvermogen. De be
oogde besparing: 10 procent van de brand
stofkosten.
Pakten de Japanners de zaak voortvarend
aan, in andere landen wordt ondanks alle
hoopgevende onderzoekingen nog wat aar
zelend gedaan. Het is bekend, dat in de
V.S., Engeland, Duitsland, Rusland, Frankrijk
Australië en Zweden onderzoekprogramma's
op het gebied van windvoortstuwing lopen.
Deze programma's hebben tot dusver wel
tot ontwerpen geleid, maar niet tot de
bouw van schepen. Enkele proefmodellen
op schaal buiten beschouwing gelaten.
Maar wat doet Nederland. Een land, dat
toch een rijke zeiltraditie heeft? Geen die
beter geschikt is een antwoord op deze
vraag te geven, dan de Vlissingse kunst-
schilder-scheepvaartillustrator G. J. Frans
Naerebout (65). Naerebout en de Wemel-
dingse scheepsbouwkundig ontwerper Jan
van Doorn (39) zijn twee Zeeuwen, die
onvoorwaardelijk in de toekomst van het
zeil geloven. In Nederland nemen ze daar
mee tot dusver een bijzondere plaats in,
want Nederland en dan met name over
heid en bedrijfsleven zien schijnbaar
nog helemaal niets in de alternatieve zeil
vaart.
Scheepvaart-illustrator G. J. Frans Naerebout bij een aantal van zijn „artist impressions"
13