het verblijf voor schipper en knecht. De
tuigage bestond uit een tamelijk hoog groot
zeil, fok en kluiver, welk laatste zeil werd
gevaren op een „kluiverboom" (vaak ten
onrechte „boegspriet" genoemd; een „klui
verboom" kan echter, in tegenstelling tot
de vaste boegspriet worden opgehaald om
niet in de weg te zitten bij het afmeren
en manoevreren in nauwe havens). De zij
zwaarden waren, zoals bij alle op groot
water varende traditionele schepen, lang
en smal. Boten op binnenwater zijn uit
gerust met kortere, brede, meest eivormige
zijzwaarden.
Met de Lemsteraak werd van november
tot half april met sleepnetten gevist op bot
en spiering. In het voorjaar, wanneer de
haring de Zuiderzee binnentrok, probeerde
men met het staande net deze vis te van
gen, met behulp van de al eerder genoemde
haringvletten, welke door de aak werden
gesleept naar de plaats waar gevist werd.
Vanaf de vletten werd geschoten en in
gehaald. Na de vangst vervoerde de snelle
Lemsteraak de vis naar de visafslag. Nog
wat later, tot ongeveer half juli werd met
staande netten op ansjovis gevist om aan
het eind van het visseizoen, van juli tot
november met staand want, kuilnet of
hoekwant (lijnen met haken) op bot te
vissen.
Lemsteraak als jacht.
ziet het schip er uit? Het schip lijkt het
midden te houden tussen een tjalk en een
botter, terwijl het ook wel trekjes van de
Friese boeier heeft. De kromme voorsteven
heeft het van de botter, zij het minder
hoog oplopend. Het boeisel, het deel van
de romp boven het berghout (schuurlijst)
lijkt op dat van een tjalk. De romp is
rond en vertoont wat dit betreft de familie
trekken van Friese schepen voor de binnen
vaart, met name die van de boeier. De
romp is zo rond, dat hij niet stil staat.
Dat wil zeggen, dat de ronding zo sterk is,
dat het niet mogelijk is om een rechte lat
van een beetje lengte passend langs de romp
te houden.
De kop van de Lemsteraak is mooi rond,
„met bolle wangen", bol genoeg om het
voorschip een groot volume te geven, wat
de zeewaardigheid bevordert en weer net
niet te groot om de vaart uit het schip
te halen. De eivorm van het schip (van
bovenaf gezien) en de vloeiende lijnen van
de romp dragen eveneens bij tot de zee
waardigheid welke vereist was in het vaar-
gebied van deze schepen, de Wadden en
het noordelijk deel van de Zuiderzee en
in later tijden de Zeeuwse wateren.
De mooie, vloeiende lijnen dragen overi
gens niet alleen bij tot de excellente zee
waardigheid en zeileigenschappen van de
Lemsteraak maar ook tot de schoonheid
van het schip. De mooie harmonische lijnen
zijn heel moeilijk zuiver op de tekenplank
te bepalen, er komt veel oogwerk en prak
tijkervaring bjj.
Zoals nagenoeg alle typen vissersschepen
van Wadden en Zuiderzee was de Lemster
aak voorzien van een bun, een bewaarplaats
voor de vis, via een rooster in verbinding
staand met het buitenwater. Hoe verser
de vis werd aangevoerd, hoe hoger de prijs
was die bedongen kon worden.
De aak was als vissersschip half gedekt;
het dek kwam tot net voorbij de mast.
Daarachter was een overvloed aan werk
ruimte. Onder de voorplecht bevond zich
M
Zoals al in een artikel over traditionele
Zeeuwse vissersschepen in „Zeeland Maga
zine" nr. 52 van maart 1977 werd vermeld,
leerden de Zeeuwse vissers op hun reizen
naar de Wadden, waar zij mosselzaad vis
ten, de kwaliteiten van de Lemsteraak ken
nen, welk schip in beladen toestand aan
zienlijk sneller was dan de traditionele
Zeeuwse Hoogaars. Uit de kennismaking
de Bruinisser vissers gebruikte Lemsteraak.
(Tekening van Maurice Seghers)
Bruinisser jacht of mosselaak, een door
19