De toegangsbrug naar de veerboot in Breskens. genoemde schip vermeldt o.m. 2 bestekamers met patent secreten. In 1887 werd het eerste stalen raderschip „Walcheren" in dienst gesteld, terwijl in 1891 een tweede volgde. Lengte 41,15 m, breedte 6,10 m, diepgang 1,83 m, snelheid 11 mijl, aannemingssommen resp. ƒ89.000,— en 105.000,—. In 1899 volgde een derde boot, de „Zuid-Beveland", met iets grotere afmetingen, welk schip in 1913 met 5 meter werd verlengd. Na 1900 kwamen de schroefstoomschepen in zwang. Doch het provinciaal bestuur keek eerst de kat uit de boom en liet in 1905 eerst nog een stalen raderboot bou wen: 49 m lang, 6,60 m breed, een diepgang van 1,95 m, vermogen 600 pk, snelheid 12,5 mijl. Eerst in verband met de uitbreiding van de dienst met de lijn WalsoordenHans- weert, werd in 1905 een stalen schroef stoomboot in dienst gesteld. Een klein schip in die dagen van 33 m lengte. Met grote schepen waagde men het blijkbaar nog niet, want in 1909 kwam nog een raderboot de „Zeeland" met een lengte van 50 m, een breedte van 7 m, diepgang 2 m, vermogen 600 pk in de vaart. In 1916 verschenen de dubbelschroef- stoomboten op het toneel. En wel twee schepen, de „Zeeuwsch-Vlaanderen" en de „Luctor et Emergo". Onder meer noodza kelijk voor de dienstuitbreiding met de lijn NeuzenHansweert. De schepen, die na de Eerste Wereld oorlog de diensten onderhielden, konden ten hoogste 6 automobielen aan boord ne men, waarbij de auto's dwarsscheeps ge laden moesten worden, hetgeen niet be vorderlijk was voor een snelle aan- en af voer. Met 8 retourvaarten kon dus dagelijks een 100-tal auto's worden overgezet. Toen dan ook in de 20-er jaren het gemotori seerde verkeer toenam, vooral in de zomer maanden, werd de oplossing gevonden in schepen met z.g. koplading. In 1928 werd een dergelijk schip, het m.s. „Koningin Wilhelmina" in de vaart ge bracht. Voorzien van twee 6-cylinder, 4-takt oliemotoren, elk met een vermogen van 500 pk, lengte 53 m, breedte 9,75 m, diep gang 2,63 m, aan beide einden twee schroe ven; aannemingssom 500.000,en ge bouwd door J. en K. Smit's Scheepswerven. Aanvankelijk was het overslaande buiswater nog een probleem. Nadien zijn uitsluitend schepen met kop lading in bedrijf gesteld voor de grote lijnen. In 1933 het m.s. „Prins Hendrik" en „Dor drecht" (oorspronkelijk een Moerdijkpont), laatst nog varend op de lijn Kruiningen Perkpolder. Beide schepen zijn inmiddels verkocht. Vlak vóór de Tweede Wereldoor log werd nog het m.s. „Prinses Juliana" in dienst gesteld en was er nog één in aan bouw. De veren konden het vervoer aan. De Tweede Wereldoorlog heeft deze gun stige ontwikkeling afgebroken. In 1940 leed de vloot reeds aanzienlijke verliezen. Ge durende de oorlogsjaren werden nog wel enige schepen gerepareerd en weid met veel pijn en moeite een beperkte dienst regeling uitgevoerd. Doch na de bevrijding waren alle schepen gezonken of vernield, met uitzondering van het m.s. „Koningin Wilhelmina" hetwelk in Hamburg werd teruggevonden. Het heeft jaren geduurd alvorens weer enigermate van een normale situatie kon worden gesproken. Uit de wrakrestanlen werden in 1948 en 1949 twee schepen sa mengesteld, namelijk het m.s. „Koningin Juliana" en „Pins Bernhard", in 1963 beide met 13 meter verlengd, en thans soms nog in de vaart op de lijn KruiningenPerk polder en VlissingenBreskens. Elk plaats biedend aan ca. 50 personenauto's en 1000 passagiers, dienstsnelheid ca. 14 mijl en een vermogen van ca. 2000 pk. In 1958 kwam op de lijn Vlissingen-- Breskens het 1ste prinses-type, het m.s. „Prinses Beatrix" in de vaart, gevolgd door het m.s. „Prinses Irene" in 1960 en het m.s. „Prinses Margriet" in 1964. Deze prin- sesseboten zijn 102 m lang, bijna 18,5 m breed, gemiddelde diepgang 4,5 m, vermo gen ca. 4.200 pk, dienstsnelheid 14,5 mijl, en plaats biedend aan 1000 passagiers en 100 tot 120 personenauto's. Kon voor de Tweede Wereldoorlog de kostprijs der ^chepen nog in tonnen worden uitgedrukt, thans rekent men met miljoenen. In 1968 werd op de lijn Kruiningen Perkpolder de eerste dubbeldekker m.s. „Prinses Christina" in gebruik genomen met een dienstsnelheid van 17,5 mijl en een capaciteit van 200 auto's verdeeld over twee dekken. Twee jaar later een tweede op de lijn KruiningenPerkpolder, het m.s. „Prins Willem-Alexander". De zorg voor de instandhouding en ver betering van de aanleginrichtingen van de veerboten berust sinds 1872 bij het Rijk. Vervoer. In de jaren 1818 tot en met 1823 werden op het veer Vlissingen en Breskens gemid deld 7.500 passagiers per jaar overgezet. Het in de vaart brengen van een stoom boot in 1828 deed de verwachting dat dit gemiddelde zou klimmen tot 10.000 per jaar niet in vervulling gaan. Met uitzon dering van het jaar 1833 toen ruim 12.500 passagiers werden vervoerd. Hetgeen te dan ken was aan de toenmalige onenigheid tus sen België en ons land. Eerst rond 1860 werd op het veer Vlissingen—Breskens het cijfer van 10.000 per jaar overschreden, terwijl in 1883 op alle lijnen tesamen de 50.000 werd bereikt en in 1896 de mijlpaai van 100.000 passagiers. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog werd het totale cijfer van 300.000 passagiers be naderd. Tijdens de jaren gedurende de Eerste Wereldoorlog nam het vervoer sterk toe tengevolge van sluiting van de grenzen Op de brug van de „Prinses Beatrix". 28

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1981 | | pagina 28