„Het is gedaan met het oude smidsvak" Bram van Hoorn, smid in Sasput: Foto's: Joop Uytdewilligen. tenslotte de travalje in loodsen. Dat paard komt nu drie keer per jaar bij me en het is o zo braaf." Leerschool. Op de ambachtsscholen konden de aan komende smeden vroeger op de afdeling smids- en bankwerker de grondbeginselen van dit vak leren. Naast de kennis die op school werd vergaard, was echter de praktische ervaring onmisbaar. In een sme derij moest een leerling-landbouwsmidje uiteindelijk zijn kunde ontwikkelen en kon hii de aangeleerde handvaardigheid aan de praktijk toetsen. Van een vakbekwame smid leerde hij het eigenlijke smeden, inclusief de fijne, vurige kneepjes van het vak. Bram heeft deze onmisbare leerschool jaren geleden ook gehad. „In 1941 ben ik als jongste knecht op een landbouwsmederij in Sinte Pier begonnen. (Met Sinte Pier bedoelt de autochtone streekbevolking het dorp Nieuwvliet). Daar werd aan wagen- bouw en hoefsmederij gedaan. Ik had een goede leermeester aan P. C. Cruson, de baas van de smederij. Hij is later trouwens naar Canada geëmigreerd. Maar goed, Cru son had 170 paarden in beslag. Dat was de hoofdmoot van het dagelijkse werk. Daarbij kwam, dat de boeren tijdens de oorlogsjaren de helft van hun paardekrach- ten aan de Duitse Wehrmacht moesten afstaan. Bij de Wehrmacht moesten die paarden hele dagen op stoffige grindwegen lopen. Je begrijpt, daarom stonden die dieren zo wat om de vier weken in de travalje. Als smidshulpje mocht ik in het begin alleen de paardebenen op de travalje op binden en de oude hoefijzers er af halen. Dat is wat je noemt spierballenwerk, dat optillen van die paardebenen. Verder mocht ik niets anders doen dan goed kijken naar de verrichtingen van de baas-smid. Toen ik zo'n drie maanden in het bedrijf had meegedraaid, mocht ik zelf de eerste paardevoeten bekappen." Hoefsabelen. Hoeven groeien net als nagels steeds aan. Omdat het risico niet denkbeeldig is, dat te ver uitgegroeide hoeven scheuren of zelfs afbreken een paard gaat dan „kreupel" lopen worden de hoeven bij gesneden. Bram slaat op het aambeeld. met België, de vluchtelingenstroom en mi litair transport. In 1920 stabiliseerde het vervoer zich rond de 400.000 per jaar. Juist in de tijd na de jongste wereld oorlog, toen vrijwel van de grond af de vloot moest worden opgebouwd, kwam de grote ontplooiing van het vervoer tot stand. Vooral door de invoering van de z.g. „vrije veren" (geen tarief), daar de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat de veren als een verlengstuk van de weg beschouwde. Enkele jaren later was men genoodzaakt dit principe los te laten en werd weer een tariefstelsel, zij het dan bescheiden, inge voerd. De hieruit voortvloeiende exploitatie tekorten worden door het Rijk gedragen. Tot slot een overzicht van het aantal vervoerde passagiers en voertuigen op de twee grote lijnen. Vervoerde passagiers 1938 1960 VlissingenBreskens 342.276 2.162.286 KruiningenPerkpolder 83.511 1.052.525 Vervoerde auto's Vlissingen—Breskens 47.772 434.252 KruiningenPerkpolder 15.598 393.125 1965 1976 1978 3.099.898 4.679.616 4.711.017 1.814.380 3.482.747 3.587.574 743.988 1.370.700 1.396.684 681.250 1.304.271 1.369.397 Tekst: Oona Maartense - Glaser. Een gildebord, uitgevoerd in siersmeed- werk met daarop het woord „smederij" heeft Abraham Izaak van Hoorn aan de voorgevel niet nodig. Als je bij zijn smidse in Sasput aankomt, zie je zo wel, dat je hier te maken hebt met een echte land bouwsmederij. Voor zijn werkplaats staat nog een originele travalje. Voor zover de staf van het oudheidkun dige museum in Brugge heeft kunnen na gaan, staat die er al sinds 1770. Beheerders van landbouwmusea, die deze hoefstal graag aan hun kollektie agrarische bezienswaar digheden zouden willen toevoegen, moet ik bij voorbaat teleurstellen. Bram kan er geen afstand van doen. In vervlogen tijden werd zijn travalje dag in, dag uit door vele paarden bezocht. Thans rest er van die doorlopende rij viervoeters nog maar één paardje, dat enkele keren per jaar instapt om door Bram bekapt en beslagen te worden. Op die manier kan Bram, die voor het overige gedwongen werd in de maalstroom van de mechanisatie mee te gaan. het oude smidsvak bijhouden. Met een tikkeltje weemoed, voor zich op tafel een opgezette oude hoef, beschouwt smid Bram van Hoorn de tijden van wel eer. „Geef mij maar het platteland van vroeger. Dat bracht tenminste leven in de smederij. In het voorjaar was het nieuwe paarden bekijken. En dan dat tumult met die jonge paarden, die je er aan moest leren wennen in de travalje te stappen. Er zijn paarden, die dat in het begin vervelend vinden, bang zijn, op hun ach terste benen gaan staan. Het is dan zaak, dat de baas van het paard, en de hoefsmid vooral, kalm en rustig met hem omgaan. Dan komt het vanzelf wel goed met zo'n furie. Ik heb in elk geval nooit een paard geslagen. Laatst kreeg ik nog een paard onder handen dat op de boerderij had rondge lopen en van de boerin snoepjes toegestopt kreeg. Met nog geen vijf man kregen we hem in de travalje. Mijn vrouw kwam in de werkplaats en riep wat. Van die vrou wenstem werd dit paard ineens veel rusti ger. Met een suikerklontje konden we hem 29

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1981 | | pagina 29