Bram: „Het bekappen van de hoeven kun je het best vergelijken met nagels knippen. De hoefsmid gebruikt voor dat bijsividen een soort hakmes, in ons vakjargon de sabel geheten." Een leerling-hoefsmid oefende in het „bc- nagelen" van hoeven eerst een tijdje droog, op een dode paardevoet. Dat was gebrui kelijk. Voor dat oefenwerk werden paarde- benen van het abattoir opgehaald en ver volgens onder de grond gestopt. Na een aantal weken vielen de hoeven vanzelf van de beenderen af. Zo'n „dooie" hoef werd dan in de bankschroef gedraaid en het smidje in opleiding kon zijn gang gaan. Od die manier kon hij, zonder schade te berokkenen, toch de ware kunst van het hoefsmeden uitproberen. Bram trekt een bedenkelijk gezicht: „Mij is dat vieze, rottige karweitje als oefe ning altijd bespaard gebleven. Baas Cruson hield er zo zijn eigen leermethodes op na. Die liet je nieuwe ijzers in het vuur roodgloeiend stoken, ze aanreiken en dan moest je heel nauwlettend toezien hoe hij een paard besloeg. Toen ik anderhalf jaar bij hem in dienst was, mocht ik zelf aan de slag met het leggen van hoefijzers." Aan de hand van een oude hoef, die eens heeft toebehoord aan een trekpaard in Sinte Pier en, waarvan zijn vrouw Magda van Hoorn - van de Ameele bij het zien ervan elke keer weer „dik kippevel" krijgt, illustreert Bram me hoe en waar een smid een paard beslaat. „Als je de hoef bekapt hebt, neem je tussen duim en wijsvinger de maat van de hoef. Met die maat loop je de werkplaats in." Bram doet me het gebaar van dat maat nemen zo plastisch voor, dat ik hem ook met zijn uitgespreide duim en wijsvinger naar de werkplaats zie stevenen. „Een hoef ijzer werd dan pas klaargemaakt en ver volgens zo uit het vuur op de hoef ge brand. Ik geef toe; dat moment ruikt niet lekker. Maar het voordeel van dat branden is wel. zo wordt alom beweerd, dat hoef smeden om onverklaarbare redenen nooit een verkoudheid oplopen." Een ploegschaar wordt gescherpt. Bram: „Geef mij maar het platteland van vroeger." Na deze handeling worden de hoefnagels afgeknipt en omgeslagen, de hoef keurig netjes opgeveild en tot slot blinkend met hoefsmeer opgepoetst. In verband met deze laatste afwerking schiet Bram een aardige anekdote binnen. „In elke smederij kon je zo'n blik smeer vinden, met het opschrift „hoefsmeer". De mop was wel dat iedere hoefsmid maar eens in zijn leven zo'n blik kocht. Was de echte hoefsmeer op, dan smeet de smid wagenvet of oliesmeer in het blik. Dat gebruikten we dan als hoef smeer en dat ging net zo goed." Een schande was het als een smid een paard kreupel sloeg, ook al was dat mank lopen van tijdelijke aard. Bram, terwijl hij met zijn vinger tikkend op de hoef, de materie toont: „Een hoef is een soort hoorn. Alles wat erin zit, de voet dus, is leven. Wanneer je nu een spijker door het hoefijzer heen in de hoef slaat; je ziet wel die wand is bijzonder dun, dan moet je oppassen dat je een paard niet vernagelt. Met vernagelen be doel ik, dat je een spijker in het levende deel van de voet slaat. Als dat gebeurd is, Het ijzer wordt geblust in de koelbak. Vastnagelen. Met acht nagels, om te zien zeer lange, vlijmscherpe spijkers, werd het hoefijzer in de hoef vastgeslagen. „Een aangesmede lip zorgt ervoor dat een ijzer niet makkelijk van de hoefschoen afvliegt. We kennen als mensen allemaal wel de slippers. Het riempje om de grote teen of tussen de tenen heeft een zelfde funktie, zorgen dat je niet uit je schoen slipt," verduidelijkt Bram. 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1981 | | pagina 30