Klein maar groots
Boten bouwen;
Tekst: J. Q. C. C. Becht. Illustraties van de schrijver.
Een zaterdagochtend in Veere; half oktober, rustig weer, de geur en kleur van
herfst. Er zit iets pittigs in die herfstsfeer dat tegelijkertijd een zweem van
weemoed in zich heeft. Het is stil aan de haven. De drommen recreanten zijn
teruggekeerd naar hun grote steden, de kade is vrijwel leeg. Veere voor een
half jaar weer zichzelf maakt zich op voor de winterslaap. In de haven
liggen de jachten al niet meer drie, vier rijen dik afgemeerd. Er is weer plaats
voor de zwanen, twee witte en een viertal nog niet volwassen, grauwe nako
melingen. Zo moet het vroeger op een doordeweekse ochtend zijn geweest, rus
tig, bijna stil, buiten de haven het „grote water" altijd in beweging. Stil en
rustig, tot aan het eind van de dag de vissersvloot binnenvoer, als een troep
donkere zwanen het Veerse Gat opvarend.
Het schilderij doet me denken aan de
grauwe jonge zwanen, die ik zojuist in de
Veerse stadshaven heb zien zwemmen.
Thuisvarende vloot hoogaarzen met bruin
getaande zeilen. De schepen met hun karak
teristieke spriettuigen moeten er gewoon om
gevraagd hebben geschilderd te worden.
Vaarzon Morel, de bekende schepenschil
der uit Veere, heeft er kennelijk ook zo
over gedacht en heeft de hoogaarzen dan
ook geschilderd, vele malen. Eén van die
schilderijen hangt in het huis van Frans
de Munck in Veere. Hij laat me zien dat
één van de geschilderde schepen, klein af
gebeeld op de achtergrond van het doek
geen tuig voert en blijkens de boeggolf
die vóór het schip is geschilderd, kennelijk
niet voor anker lag, maar voer. Er moet
dus een motor in het schip hebben gestaan.
De heer De Munck vertelt, dat hij zo'n
halve eeuw geleden eigenaar en schipper is
geweest van een dergelijk schip, een hoog
aars waarmee werd gevist. De ARM 24
zoals het schip was geregistreerd oor
spronkelijk een zeilend vissersschip, werd
voorzien van een 2-cylinder 44 PK Kromhout
gloeikopmotor. Voor die tijd een uniek
zware motor voor een vissersschip. De
meeste hoogaarzen waren voorzover ge-
motiriseerd voorzien van een 1-cylinder
30 PK motor. Om efficiënter te kunnen
vissen was het zeiltuig vervangen door een
motor. Om slingeren te voorkomen, werd
een slingerzeil gevoerd aan de ingekorte
mast. Het voordek werd verhoogd om on
derdeks meer ruimte ter beschikking te
hebben voor de bemanning: eigenaar/schip-
per en drie matrozen. „Een hoogaars werd
altijd met 4 man gevaren," zo wordt me
verteld.
Er wordt een prentbriefkaart tevoorschijn
gehaald van een model van een hoogaars
zoals staat opgesteld in het Nationaal
Scheepvaartmuseum in Antwerpen. Het
blijkt een model te zijn van de Arnemuiden-
24, de ARM 24, het schip waarmee de heer
De Munck vroeger heeft gevist.
Het schip is als model uitgevoerd in de
originele staat, als stoere, zwaargebouwde
Arnemuidense hoogaars met spriettuig en
getaande bruine zeilen. De figuurtjes op
het schip zijn door de bouwer van het
model, de heer Reynders uit Middelburg,
verbazingwekkend nauwkeurig nagemaakt,
zo nauwkeurig zelfs, dat de heer De Munck
er een paar stadgenoten in herkent: Piet
Jobse en Jaap Balk.
Frans de Munck heeft als kenner van de
hoogaars nog meegewerkt aan de voorbe
reidingen voor de bouw van het model.
Tesamen met J. van Beijlen, de conservator
van het Nationaal Scheepvaartmuseum in
Antwerpen: Maurice Seghers, scheepsteke-
naar en kenner van de traditionele zeilende
bedrijfsvaartuigen op de Schelde: scheeps
bouwer Meerman uit Arnemuiden, bouwer
van vele hoogaarzen en modelbouwer Reyn
ders heeft de heer De Munck in vele ge
sprekken gereconstrueerd hoe een Arnemui
dense hoogaars er in haar gloriedagen moet
hebben uit gezien. Een illuster gezelschap
moet het zijn geweest dat zich indertijd
over deze vraag heeft gebogen.
Museum-conservator Van Beylen wordt wel
beschouwd als dé autoriteit op het gebied
van de hoogaars. Naast een studie over
Zeeuwse visserschepen van Ooster- en Wes-
terschelde ongeveer twintig jaar geleden
verschenen publiceerde de heer Van
Beylen drie jaar geleden een monografie
over het bekendste Zeeuwse vissersschip
onder de titel „De Hoogaars".
In het eerste deel van het overigens
voortreffelijke boek wordt uitgebreid in
gegaan op de geschiedenis, het gebruik en
de bouw van de hoogaars. Het tweede ge
deelte van het boek bestaat uit een ge
detailleerde beschrijving van de bouw van
een hoogaars. Uitgebreid wordt uit de doe
ken gedaan hoe een model van een hoog
aars gebouwd moet worden. Tientallen con
structiedetails worden in tekeningen en in
de tekst weergegeven. Tenslotte wordt er
in het boek vermeld, dat bouwtekeningen
op grote schaal bij de schrijver van het
boek verkrijgbaar zijn.
De heer De Munck zal van de goede
raadgevingen geen gebruik maken. Niet dat
hij geen model van een hoogaars zal bou
wen: hij heeft er in de loop van zijn leven
al zo'n vijftig voltooid en hij hoopt er nog
vele te bouwen. Het zijn mooie modellen
die de heer De Munck bouwt. Het blijkt
al gauw als ik, na te hebben aangebeld,
direkt wordt meegenomen naar zijn werk
plaats, los van het huis staand in de tuin,
grenzend aan de oude wallen van Veere.
Er staat een model dat al gereed is. Prach
tig, die warme kleuren van de getaande
zeilen en van de eikenhouten romp. „Echt
eiken, afkomstig van oude kasten en ledi
kanten. Bij een vriend op de vlakbank op
de vereiste dikte van 3 a 5 mm gebracht.
Alle onderdelen worden in verhouding en
tot in detail gemaakt."
De scheepsmodel-bouwer laat een voor
beeld zien van een dergelijk detail. De span
ten van de model-hoogaars bestaan, net als
in werkelijkheid, uit twee onderdelen, „knie"
en „klos". Om te voorkomen, dat water,
dat in het schip kwam, zich achter een
spant en „kalf" (horizontaal verbindings
stuk tussen twee spanten, zie afbeelding)
ophoopte, had de scheepsbouwer aan de
onderzijde van de „knie" een gat uitge-
Arnemuidense hoogaars, 1930.
11