Herstel platvis-stand op Grevelingen; argument te meer voor zout milieu in Is zeewater temperatuur (6-7 graden) april beslissend voor tongjaarklasse Door Cor van Heugten. De afgelopen weken zijn op de Greve lingen door sportvissers grote hoeveelheden platvis gevangen. Uit monsternames van de biologen blijkt, dat deze schol, bot en schar vooral in het voorjaar van 1979 (toen de nieuwe schutsluis maandenlang wagenwijd open stond) vanuit open zee het meer is opgetrokken. Naast de spuisluis in de Brou- wersdam, blijkt ook de vissluis in dit nieuwe deltawerk goed te funktioneren. Deze nieuwe argumenten om bij de ko mende keuze voor een zoute, dan wel zoete Grevelingen, aan een gezond zout water milieu de voorkeur te geven. Hoewel de po litieke beslissing in 1983 valt, slaat het gewicht van alle ambtelijke rapporten (met voor en tegens) duidelijk in de richting van een zoute Grevelingen. Ook de 25 mil joen oesters, die nu nog in het meer liggen, zijn in de belangenafweging met de land bouw niet meer weg te poetsen. Volgens visserij-biologen zit er minstens 600.000 kilo platvis op de Grevelingen. Een groot deel van deze vis, is sinds de aanleg van de spuisluis het afgesloten meer bin nengekomen. De postzegeltjes, die toen bin- nenzwommen of met de vloedstroom wer den meegesleurd, zijn nu al prima consump tie-vissen van rond de 30 cm en meer. Er zit zelfs schar van 30 cm en ook een flinke hoeveelheid wijting, die ook in de diepe fuiken van de beroepsvissers zwemt. Dankzij de goede waterkwaliteit is ook de viskwa- liteit uitstekend. Het doorspoelen van het zoute meer, ook door de komende heveldam in het oosten (bij Bruinisse) is het hele leefmilieu voor de oesters en mosselen ten goede gekomen. Naast de beroepsvisserij (vooral aal) is ook het belang van de hengelsport als grootste vorm van openlucht-recreatie in Nederland, nu extra gaan meespreken. En kele jaren geleden was de sportvisserij op de Grevelingen sterk teruggelopen door de teleurstellende visvangsten. De vis, die voor 1971 bij de afsluiting was ingesloten, was onderhand weggevangen. Visuitzettingen mochten nauwelijks baten, de forel uitge zonderd. Een aktuele vraag blijft, of een deel van de platvis zich gaat voortplanten. De maand april 1982 belooft een leuke proef op de som te worden voor de ge Volkcrak en Krammer. In kringen van beroeps- en sportvisserij is de grote vraag, wat er gaat gebeuren met Krammer en Volkerak, zodra dat door de Philipsdam gaat verzoeten. Het staat bij voorbaat vast, dat veel witvis, vooral voorn en brasem vanuit het Hollands Diep gaat optrekken naar het nieuwe westen, waar 6000 hectare nieuw zoet water-biotoop ont staat. Volgens een deskundige van het Delta- Instituut voor Hydrobiologisch onderzoek krijgen Krammer en Volkerak een funktie van doorspoelen van het Rijnwater en over tollig boezemwater uit Brabant. Het is dus zeer de vraag of er aan het opbouwen van b.v. een roofvisstand op dat water gedacht kan worden, dat sterker door stroomt dan bijvoorbeeld een Haringvliet, dat iet of wat de funktie van een meer heeft gekregen. Er komt in dat Rijnwater met een duidelijke funktie van doorspoelen, beslist een andere voedselketen dan een normaal zoet waterbiotoop. Op dit ogenblik is er nog geen duidelijke beleidsuitspraak of afspraak over het vis serij-beheer van deze nieuwe zoetwater delta van „vuil" Rijnwater, dat men door doorspoelen beslist een stuk kan verbeteren. Spuisluis Grevelingen. Om nog even terug te komen op de Gre velingen, de komende jaren wordt erg voor zichtig gemanipuleerd met de spuisluis in de Brouwersdam. Er wordt vers zout water ingelaten van november tot maart, afhan kelijk van de watertemperaturen. Men wil vorming van spronglagen van water van verschillende temperaturen voorkomen, om dat dit tot zuurstofloosheid en dus aan tasting van de bodemvegetatie leidt. De spuisluis gaat in het voorjaar eerder iets te vroeg, dan te laat dicht. Toch is het voorjaar erg geschikt om de jonge zeevis binnen te loodsen via de spuisluis. En dat verzekert weer recreatie voor vele duizenden sportvissers. Hoe dan ook, er zit nu weer volop vis. Bij een concours met boten half februari zijn vangsten van 5 tot 8 kilo gemaakt om in de prijzen te vallen. Ook nu is de Greve lingen in het westen richting Scharendijke, goed voor een Ieefnet vol. boorte-theorie van de platvis-bioloog Frans van Beek van het Rijksinstituut voor Vis serij-Onderzoek in IJmuiden. Uit een groot aantal gegevens over vele jaren heeft hij de veronderstelling gemaakt, dat een kri tische zeewater-temperatuur van 6 tot 7 graden voor een deel van de maand april wel eens erg belangrijk zou kunnen zijn voor een sterke jaarklasse tong. Nu de paaitrek van de tong naar de kusten van de zuidelijke Noordzee in volle gang is: bij temperaturen van die waarden in de eerste 10 dagen van april, kan in 1982 wellicht een bewijs (aanwijzing) voor deze stelling geleverd worden. De tijd zal het leren. Wat nu nog enorme hoeveelheden tong-eieren zijn, moeten nog larven worden. Het is dus zaak, dat de zeewater-tem peraturen snel naar een bepaalde kritische waarde voor de voortplanting moeten stij gen. In hoeverre de voedsel-situatie een rol speelt, is een andere wetenschappelijke vraag. Bij snel stijgende water-temperaturen in het voorjaar is er ook een bepaalde plankton-ontwikkeling: al is de plankton ontwikkeling beslist niet zozeer gebonden aan de temperatuur. Pas in de loop van de komende zomer kan bekeken worden, hoeveel larven en jonge tongetjes er geboren ziin en overleven. Het was geen extreem strenge winter, maar wel vrij lang koud weer, zodat de water-temperaturen in februari en maart nog vrij laag bleven. Of de platvis-eieren, vooral van tong ook extra te lijden hebben van dalende water-temperaturen eind maart of begin april is een ander vraagteken. Hoe dan ook, in de eerste week van april 1982 met mooi voorjaarsweer is er sprake van geleidelijk stiifende water-tem peraturen. De kans, dat er nog dalingen van enkele graden optreden, zit er bijna niet meer in. De zon heeft daarvoor te veel warmte en ook een enkel nachtvorstje kan daar weinig aan bederven. Hoe dan ook, vele kottervissers en zee hengelaars kijken met spanning uit naar een nieuwe geboorte-golf van tong en andere platvis, o.a. de schol, die vroeger paait. In visserijkringen is men erg benieuwd wat de RIVO-biologen in hun studie over het voorkomen van sterke en zwakke jaarklas sen te vertellen hebben. Er is een publikatie van Frans van Beek in voorbereiding. Ook het verband met de haringstand op de Noordzee is een belangrijke faktor, die ook voor de kabeljauw geldt. In de zuide lijke Noordzee zwemt al 300.000 ton drie- en meer-jarige Kanaalharing rond. Vergele ken met 10 jaar geleden is de totale haring stand nog maar 40 tot 50 procent van vroeger. Het herstel van de overbeviste haringstand voltrekt zich wonderwel vooral in de groep van de Kanaalharing. Deze haringstam zit in de zomer in de centrale Noordzee, maar trekt om te paaien pas laat in het najaar naar de Nederlandse, Belgische en Franse Kanaalkust. De vraag is erg aktueel, welke invloed deze snelgroeiende haringstand op andere visstanden heeft. Zit deze haring op weg naar de centrale Noordzee nog in de paai- gebieden van tong, kabeljauw en andere platvissoorten in het vroege voorjaar? De visserij en sportvisserij wil graag een antwoord op deze vragen, die in het all- species onderzoek aan de orde zijn. De versnelde groei van de ene vissoort gaat beslist ten koste van een andere soort, die misschien wel van groter economisch of recreatief belang is. Door Cor van Heugten. 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1982 | | pagina 31