De Pharos, misschien wel de bekendste vuurtoren uit de geschiedenis, heeft een lange staat van dienst gehad. Tot aan de Arabische verovering van Alexandrië, in 641, behield de vuurtoren zijn oorspronkelijke vorm. Omstreeks 700, na ongeveer 1000 jaar dienst te hebben gedaan, stortte het bovenste deel van de Pharos in. Ongeveer vierhonderd jaar later stortte het acht kantige torengedeelte in door een aard beving. Nog een aantal eeuwen later, om streeks 1400, maakte een volgende aard beving een einde aan het bestaan van de vuurtoren. Hoewel het verschijnsel vuurtoren ten tijde van het vergaan van de Alexandrijnse vuurtoren nog niet alledaags was, pasten de Romeinen al eerder een systeem van vuren op torens toe als hulp voor de navi gatie van Romeinse schepen in de Middel landse Zee, met name in die gedeelten van de Middellandse Zee waar belangrijke scheepvaartroutes liepen. Al gauw werd de keten van vuurtorens uitgebreid tot de Westeuropese kusten. In Engeland staat aan de kust bij Dover nog altijd het overblijfsel van één van die Romeinse vuurtorens, die zelfs Pharos werd genoemd. Op het continent stonden onder meer Romeinse vuurtorens in La Coruna ten behoeve van de oversteek naar de Scilly- eilanden, waar de Romeinen tin haalden in Boulogne en in de Lage Landen bij Kat wijk om de monding van de (Oude) Rijn te kunnen vinden, waar de Romeinse vesting Brittenburg was gelegen. Waarschijnlijk is de Katwijkse vuurtoren gebouwd tijdens de regering van Caligula, die ook de vuur toren bij Boulogne liet bouwen. Aanwijzing hiervoor is het feit, dat nog in de 18e eeuw door Katwijkse vissers over de „toren van Kalla" werd gesproken. Van de vuurtoren van Boulogne wordt in de Annates Regni Francorum vermeld, dat Karei de Grote in 811 de toren weer als vuurtoren liet funk- tioneren. In de Middeleeuwen namen handel en scheepvaart in onze gewesten sterk toe. Intensief scheepvaartverkeer vond plaats naar de Oostzee, Engeland en Frankrijk. Voor de terugkerende schepen was het van belang de kust van de Lage Landen te kunnen verkennen. Er werden dan ook over al langs de kust „vierboeten" en „kapen" opgericht, in de zuidwestelijke kontreien onder meer in Nieuwpoort, Blankenberghe, Heist, Westkapelle, Schouwen, Goedereede en Den Briel. Een toelichting op de termen „vierboet" en „kaap" lijkt hier wel op zijn plaats. Een „vierboet" werd in een veertiende eeuws geschrift omschreven als „kleine wagthuis- kens daar men in de nagt vier vuur) opsteekt." In het onderhavige geval „tot gerief ende welvaard van de Visscherije". Ónder „kaap" wordt in dit verband verstaan een landteken, een verkenningsteken voor de zeeman, vroeger veelal in de vorm van een „geraamte" van een houten toren, later, met name in de 19e eeuw, vaak van ijzer. Van dergelijke kapen bestaat er in Nederland nog een tweetal, beide van giet ijzer; één bevindt zich bij Oosterend op Texel (daterend uit 1855), de ander staat op Rottumeroog (1883). In het Zeeuwse werden al vroeg maat regelen genomen om de navigatie voor de kust te beveiligen. In 1370 gaf Hertog Albrecht van Beieren opdracht voor het oprichten van een vuurbaak te Westkapelle „om vier te barnen op die vierboet te West- Cappel, om stadiglick vier te branden van deze tijd." Ter bestrijding van de kosten voor het laten funktioneren van de vuurbaak moesten binnenkomende schepen hiervoor een bedrag betalen. Lang heeft de oorspron kelijke vuurbaak niet bestaan. Zoals het ook met vele huizen en met de oude kerk ver ging, werd ook de vuurbaak door de steeds verder afkalvende duinen een prooi van de zee: dit gebeurde in 1398. Schrale troost". Westkapelle mocht de „zeevond" gebruiken om daaruit de kosten voor het maken van een nieuwe vuurbaak te vinden. De bouw van een nieuwe kerk werd in 1470 voltooid. De toren van deze kerk bestaat nog altijd en doet, zoals verderop in dit artikel zal worden uiteengezet, sinds 1818 dienst als lichttoren. Ook op Schouwen werden al in de veer tiende eeuw voorzieningen voor de bevei liging van de belangrijke scheepvaart naar Schouwse havens getroffen. In 1352 gaf Hertog Willem aan de stad Zierikzee toe stemming om „een landteken te setten in den duinen van Scouden daer alle coman vreemde en andere by seylen en mogen haer lyf en goed by te bergen." Niet veel later werden er vuurbakens in de Schouwse duinen aangelegd. Oorspronkelijk werden er op enkele duin toppen houtvuren brandend gehouden. Al gauw werden er gebouwtjes („boeten") bij geplaatst waar de brandstof tegen nat wor den en diefstal beveiligd kon worden. In later tijd werd het vuur veelal gestookt op een op dergelijk gebouwtje geplaatste vuurkorf. Toen er in de 16e eeuw niet alleen met hout maar ook met steenkool werd gestookt, die helderder vlammen gaf, en welke brandstof minder volumineus was, werd de vuurkorf wel gehesen aan een soort wip waarmee de vuurkorf op eenvoudige wijze omhooggebracht kon worden (zie af beelding). Oude straatnamen herinneren soms nog aan de kolengestookte verken ningsvuren langs de Nederlandse kust, zoals de Vuurkoolstraat en de Kolenwagenslag in Scheveningen. pitten, omstreeks 1880. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1982 | | pagina 12