Hij doopte zijn pen in de inktpot en
schreef zijn protest tegen de Geest der
Eeuw. Ook tegen de vele misdragingen
waarmee zijn stad- en tijdgenoten hun ge
weten belastten. Hij was derhalve een man
met een opgestoken vingertje. Een moralist.
Een erg Nederlandse eigenschap, overigens.
Koningin Beatrix onlangs in Amerika
zijnde wist waarover ze het had! En
hij deed dat in de hoogtijdagen van het
Calvinisme. Een periode waarover nu maar
al te licht gezegd wordt: „dat er toen niets
mocht". En daarover gaan we het hebben
in een tijd waarin gehandeld wordt alsof
„alles mag".
Nederlands.
Johan de Brune bediende zich daarbij
van de Nederlandse taal. Anders dus dan
Erasmus. Maar in het Latijn had hij het
ook gekund en heeft dat ook gedaan. Want
hii wist zijn weetje! Grieks en Hebreeuws
(waarover later meer), Frans en Engels, hij
heeft die talen terdege onder de knie en
gaat er met het grootste gemak mee om.
Maar dat wil niet zeggen, dat hij ons
Nederlands achter stelt. Eerder is het te
gendeel waar. Maar hij vindt wel dat alle
talen (dus ook de onze), arm en gebrekkig
zijn, vergeleken met de schoonheid en de
direktheid van het Latijn. Laat ik zijn me
ning een beetje gemoderniseerd en wat
aangepast voor de lezers van dit Zeeland
Magazine mogen laten volgen, over wat
hij denkt over de zeggingskracht van onze
taal:
„Maar dit staat me diep in 't hoofd
geprent, dat ons Nederlands voor geen en
kele taal hoeft te wijken om de zwaarte
van de opperste afbeeldingen en zielsdriften
onder woorden te brengen en te vatten. Ik
zie hoewel mijn ogen zwak zijn dat
onze taal de voornaamste stijl dulden kan,
waarmee de redenaar de grote zeilen van
zijn welsprekendheid uitzet: dat er in die
taal gevonden kan worden: een majesteit
en een plechtige pracht, een snelle vliet,
buien en stormen: een levendige glans die
schittert tot in het hart: een tover-schoon-
heid die mannelijk en stoer is om zielen
in verrukking te brengen. Mijn jaren zijn
ver heen en mijn ambt is tijd-gulzig
vergt veel van mijn tijd), zodat ik
weinig anders doen kan dan korte notities
maken.
Maar had ik tijd in overvloed en was ik
nog jong, ik zou willen proberen wat, op
dit punt. mijn schouders wel of niet zouden
kunnen dragen. Maar zoals het er nu voor
staat, (neen) het zou nauwelijks half-broek,
half-wambuis wezen."
Er zullen, neem ik aan, maar erg weinig
ambtenaren ter griffie zijn. die in staat
zijn zulk fors, bijna gebeeldhouwd proza
op schrift te stellen. Daarmee is niets ge
zegd ten nadele van de zittende ambte
naren, maar wel ten faveure van de oude
raadpensionaris; destijds de hoogste ambte
naar van ons gewest.
Wie en wat was deze oude Zeeuw? Gaan
we eens zien wat Meertens over hem zegt
in zijn bovengenoemd proefschrift (blz. 306):
„Hij werd op 29 mei 1588 (het jaar van
de Armada, zo lang is dat al geleden
Ksm.) te Middelburg, geboren uit een fa
milie, die waarschijnlijk van Vlaamse af
komst was. Zijn vader werd al in 1579
ouderling van de Hervormde Kerk in de
Zeeuwse hoofdstad.
In 1606 werd de achttienjarige Johan
te Leiden in de faculteit der rechten in
geschreven. Na de voltooiing van zijn studie
vestigde hij zich in zijn vaderstad waar
hij de verdere duur van zijn leven zou
hlijven. Pas in 1617 werd hij beëdigd als
advocaat bij het Hof van Holland. In de
voorafgaande jaren, die hij ambteloos door
bracht, zal hij ruimschoots gelegenheid
hebben gehad om de dorst naar kennis, die
hem eigen was, te stillen. Dat hij bijna
tot zijn dertigste jaar ambteloos kon blij
ven, wijst er op, dat zijn vader in meer
of minder goede doen verkeerde.
Tot 1634 oefende hij te Middelburg de
advocatuur uit. Eerst in zijn zesenveertigste
levensjaar kwam hij als raad in de vroed
schap. Vier jaar later werd hij griffier van
de Rekenkamer, in 1644 secretaris van de
Staten en in 1649 raadpensionaris van Zee
land. wat hij negen jaar lang, tot aan zijn
dood, gebleven is.
De Brune is driemaal getrouwd geweest.
In 1619 met Maria Roels, dochter van een
Middelburgse geneesheer en kleindochter
van de eerste raadpensionaris van Zeeland,
Christoffel Roels. Na de vroege dood van
deze vrouw hertrouwde hij in 1624 met
Catharina de Vroe, een Middelburgse bur
gemeestersdochter. die hem in 1625 en in
1628 een zoon schonk. Beiden stierven in
1649 op drieentwintig- en twintig-jarige
leeftijd in dezelfde maand. Toen hem eind
1655 of begin 1656 ook zijn tweede vrouw
ontviel, besloot de kinderloze weduwnaar
om nogmaals in het huwelijk te treden. In
1656 trouwde hij Maria le Sage, de weduwe
van een broer van Catharina de Vroe. Reeds
twee jaar later, op 7 november 1658, stierf
hij zelf en werd bij zijn zoons in de Nieuwe
Kerk te Middelburg begraven.
Als regent is De Brune, zomin als zijn
voorgangers en zijn opvolgers in de zeven
tiende eeuw, een man van betekenis ge
weest. Niet als zodanig, maar uitsluitend
als schrijver is zijn naam in onze geestes
geschiedenis blijven voortleven als vertegen
woordiger van de Zeeuwse letterkunde van
onze Gouden Eeuw
14