Een blik in de Zeeuwse KRAAMKAMER maar: „uyt de Hebreeuse in de Neder- landsetsche tale woord voor woord over gezet (in gemeten onrijm) en met de nieuwe Óverzettinge des Bijbels overeenkomende." De Psalmen zijn nooit door de gemeenten gezongen. Daarvoor spraken ze niet ge noeg aan en konden ze het lang niet op nemen tegen de populaire concurrentie van die van Petrus Datheen. Hoewel de zich noemende „Athener" wel een erg lamlendig staaltje poezie had laten verschijnen. Maar De Brune's tijdgenoten waardeerden zijn psalmen bijzonder. Tijdgenoten, wel te ver staan, die niet behoorden tot het gewone kerkvolk, maar tot de zeer geleerde theo logen. Zij schrijven bij een kerkelijke ver gunning tot uitgave van de bundel, uiterst waarderend: verklaren dat wij ons niet genoegh en konnen verwonderen... en (hebben) be vonden een goet deel der Psalmen voorsz. met den Hebreeuschen text van woordt tot woordt overeen te komen; dat ons dunckt, niet wel mogelijck te zyn, dat men 't selve in een gedicht op mate gestelt, gheluckigher soude konnen uytwercken. Wy weten niet, dat in eengige tale van yemandt yets des- gelycks, wy laeten staen, beter soude ge daan wezen." Je zult maar zo'n „voorwoord" in je boek meekrijgen Nu hadden we het in de Aanleiding over zinspreuken van De Brune met betrekking tot de Vos Reinaerd. Wie in dit Jeruzalem niet een volslagen vreemde is, zal het (naar we hopen) kunnen billijken, dat we enkele uitspraken van de oude Raadpensionaris laten horen met betrekking tot die aarts schelm. Wie nog meer weten wil over de destijds vermaarde oude Middelburger kan op de daarvoor bestemde plaatsen nader navraag doen en er zijn licht op steken. De Vossen-spreuken zijn genomen uit zijn „Nieuwe wijn etc." met de ondertitel: Bewijzende in spreekwoorden 't vernuft der menschen ende 't geluck van onze Neder- landtsche taele. Middelburg, by Z. Roman, 1636. De vos, eens in den strick verhanghen, En wordt noyt wederom ghevanghen. Men paeyt gheen oude liên met loghen. Een oude vos wordt niet bedroghen. De vos die vaert dan alderbest Als hy vervloeckt wort, als de pest. Geen vos men oyt zoo snood en vont Of snooder noch men vinden kond'. Een oude vos, en wel ervaren. En comt geen tweemael in het garen net) De vos moet dickwils, zonder eten, Den honger met den slaap vergheten. Verdeelde hanen eet de vos. Elck gaet nu by den vos te school. Wanneer de vos de passie preeckt T' is tyd dat ghy uw gans versteeckt verbergt). Aanbevolen ter bestudering (o.a): Johan de Brune de oude door C. H. O. M. von Winning, Groningen 1921. VROUWTJES MOET MEN SACHTJES HANDELEN. Hoe-wel de Duydschen zeggen, dat een on-geslagen wijf niet beter is, als een zoutlooze soppe soep), die geen smaak of vreugde heeft: zo wordt dat hier geloochent en by ervaring belogen. Frankrijck zal hier in de Nederlanders byvailen, die van ouds gezegd hebben dat, als de vrou wen van zilver waren, ze onbekwaam zouden zyn om er geld van te slaan. Omdat ze de hamer en het stempel niet kunnen verdragen. Ze zijn gemeenlick zacht en van weeke stof, die eer, door hardheyd verplettert als hervormt zouden worden. Aan kranke zeelen tou wen) moet men zachtjes trekken. En 't is beter, met een slappe pees ge schoten, als al te styf gespannen. 't Is dan ook terecht, dat de Schotten zeggen: „A good yeman makes a good woman." Dat is: een goed toe-ghevend man maeckt een goed wijf. Uit: „Bancket-Werck" van Mr. Johan de Brune. Dat de Zeeuwen (overigens net als de meeste Nederlanders uit vroeger jaren) geen notie hadden van geboortebeperking, wordt veelvuldig door Aalbregtse en Vader be schreven. Zo vertelt Jan Vader over Tona, een stevig gebouwde Walcherse, die een groot aantal kinderen ter wereld bracht, met als enige hulp haar man, vader Sakke. Deze arme boerenarbeider trok wel eens een scheef gezicht, wanneer Tona hem vertelde, dat het met haar „weer eens zo was". Maar na even zwijgen was vervolgens vader Sak- ke's antwoord: „Zo Tona, weer eentje op de komste. 't Is bestig, wuuf. Daer der dertine eten za 't veertienste ook nog wel an de kost komme. As 't schip wi mè vlot van staepel loopt, da's de oofdzaeke, meise" Wanneer de geboorte naderde zei Tona: ,,'t Is op de komste, oor. Leit den ouwen deken mer is op de stene vloer, vader Sakke." Vervolgens werd een oude molton of ka toenen deken op de plavuizen uitgespreid en werden de andere kinderen elders onder gebracht. De geboorte verliep voorspoedig en net als de vorige dertien keer zonder de hulp van dokter en vroedvrouw. Na afloop vertelde Tona trots aan de boerin van het hof: „Jae, jae, ik en den ooievaar binne goeie maatjes: we kenne mekoare." Maar wanneer de boerin later thuis kwam, vertelde ze haar familie: „Dat het daer bie Sakke net 'n kniene- fokkerie was en die Tona der nog groos op gieng ook, den onverstand!" Of in dit verhaaltje ook sprake is van een „kafzak" is niet helemaal duidelijk. Zo'n „kafzak" was een geïmproviseerd bed dat in het begin van deze eeuw tijdens de geboorte werd gebruikt op Walcheren, Zuid-Beveland en in Zeeuws-Vlaanderen. Zo'n met kaf gevulde zak werd op de grond uitgespreid waarop de kraamvrouw vervol gens haar kind ter wereld kon brengen. Deze gewoonte is echter niet typisch Zeeuws: ook elders in Europa gebruikte men een „kafzak". Een erg vreemde en in de wintermaanden erg ongezonde gewoonte, was het openlaten van alle deuren tijdens de geboorte. Volgens de Zeeuwse kraamvrouw zou dat het openen van de baarmoeder bevorderen! Bedstee. Vaker echter werd het kind in de bedstee geboren. Terwijl de moeder kreunend in de bedstee lag, werd de zenuwachtige vader meestal door de minne naar buiten gewerkt. „Gaet mer is 'n stuitje nae schure," zei ze dan. „Ier in uus loop je toch mer in de wege. Je brengt ze nog mè meer van de kook. 'k Za je wel roepe, as ter iets opdoet." Zo'n minne of baker had in de kraamtijd alles te vertellen. Deze minne bleef veertien dagen in het huis van de kraamvrouw om deze en haar kind te verzorgen. Maar ook om de rest van de huishouding op zich te nemen. Wanneer het nodig was „haalde" de dokter het kind. Na de bevalling werd de nieuwe wereldburger onmiddellijk in de armen van de minne gelegd, die het waste en het kleine wicht vervolgens in het „pak" stak. Het „pak" is een soort harnas van luiers en lappen, waarin de baby werd ge wikkeld teneinde niet teveel te kunnen trappelen. De zuigeling zat vervolgens maandenlang in een dergelijk harnas op gesloten. Opvallend was, dat sommige kin deren na het verwijderen van zo'n pak een stuk rustiger en minder huilerig waren dan daarvoor. In het begin sliep de nieuwe baby in een wieg, die vlak voor de bedstee stond. Tekst: Janna van Veen, Middelburg. Illustraties: schrijfster. In de Encyclopedie van Zeeland wordt het aantal geboorte- en kraamge- bruiken in deze provincie als weinig opvallend omschreven. Desondanks zijn we met de hulp van de Heemkundige Kring Walcheren en mevrouw E. J. v. d. Broecke - de Man, secretaris van de Zeeuwse vereniging voor dialectenonder- zoek, toch wat van die gebruiken en gewoonten op het spoor gekomen. Met name volksschrijver Jan Vader (1875—1966) en oud-gemeentesecretaris van Oostburg, M. A. Aalbregtse, hebben een en ander over Zeeuwse gewoonten bij geboorte en kraam opgetekend. 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1982 | | pagina 16