De ijzeren luierdroger dateert uit de 19e eeuw. Onderop werd een testje met gloeiende
houtskool of turf geplaatst. Aan de stangen wan het bovenste deel werden de luiers
te drogen gehangen. De luiers werden slechts een paar maal per jaar goed gewassen,
tussendoor werden ze wat uitgespoeld. Als de luierdroger niet in gebruik was wat
zelden voorkwam, gezien het grote kindertal werd er een kleedje overheen gehangen.
Eigendom: Museum De Schotse Huizen.
Na een paar maanden verdween de wieg
echter naar de zolder voor de volgende
„kleine". En verhuisde de zuigeling naar
een „krib", die in de bedstee aan het voe
teneinde van de ouders werd geplaatst.
Wanneer het kind dan 's nachts huilde,
kreeg het een „totte" in de mond. Met dit
propje van in elkaar gedraaide lapjes, ge
dompeld in suikerwater in de mond, viel
de baby over het algemeen weer snel in
slaap.
Vrijwel gelijk met de verdwijning van
het „.pak" (na het eerste kwart van deze
eeuw), verdween ook het „wiegen". Een
voorbeeld van een wiegeliedje uit die tijd:
Kinnetje leit te gaepen,
noe gaet het zoete slagpen.
Kinnetje kreeg een schoon kontje,
van Poete 'n kus op der mondje.
Kinnetje dat is zoet en blie,
anders was't Poete's kinnetje nie.
Stortingen.
Om te voorkomen dat de kraamvrouw
last kreeg van zogenaamde „stortingen"
(bloedstuwingen uit de baarmoeder) moest
zij tien dagen na de bevalling in bed blijven.
Vooral de derde en negende kraamdag werd
door de heren medici als kritiek beschouwd.
Het was zelfs zo, dat wanneer een vrouw
toch eerder was opgestaan, ze de negende
dag weer moest gaan liggen, omdat „de
baarmoeder zich dan sloot".
Bovendien zou, wanneer de kraamvrouw
zich te veel opwond, een giftige stof in
de moedermelk komen, die voor de zuige
ling zeer gevaarlijk was.
En dan waren er natuurlijk ook nog
kwade geesten, die het op de kraamvrouwen
hadden gemunt. Dit waren meestal de gees
ten van vrouwen, die tijdens hun aards
bestaan een ontuchtig leven hadden geleid
en jaloers waren op de kraamvrouwen, die
zich nog wel met een man konden inlaten.
Wanneer de kraamvrouw echter stilletjes in
de bedstee bleef, hadden die boze geesten
geen vat op haar. Het geloof in deze
„kraamgeesten" is volgens Jan Vader circa
18601880 verdwenen.
Drank.
Wat wel werd goedgekeurd, was het toe
dienen van versterkende middelen aan de
kraamvrouw. Op de boerderijen kwamen
daar vooral eieren en melk voor in aan
merking. Bovendien kreeg de jonge moeder
veel wijn te drinken. Pleegzuster bloedwijn
kenden ze toen nog niet, maar Medóc werd
als voldoende versterkend beschouwd.
Ook werd op de Zeeuwse boerderijen
„kandêêl" geschonken uit een „kandêêl-
komme" van wit „stêênegoed" (graniet of
glazuursteen) met een brede voet, die mid
den op de tafel stond.
Kandeel is enigszins te vergelijken met
advokaat. Het is gemaakt van geklopte
eieren met witte wijn. De kandeel werd
warm of koud opgediend en er werden
zachte beschuitjes of kaneelkoekjes bij ge
presenteerd. Wanneer het een meisje was,
werd het trommeltje waarin de koekjes
zaten met een rood lint omwonden. Was
er een jongetje geboren, dan kreeg het
trommeltje een lichtblauw lint.
Het trommeltje werd pas geopend als
de moeder van de kraamvrouw op kraam
visite kwam.
Arbeiders.
Niet iedere kraamvrouw werd overigens
die tien dagen rust gegund. Wanneer een
arbeidersvrouw net in de oogst- of hooitijd
het leven schonk aan een kind, moest zij
vaak al na drie of vier dagen het land op
om mee te werken. „Je kunt dat best
goed doe en 't bezurg je gin last," ver
zekerde de boer, de baas van haar man,
haar aan het kraambed.
Dan gebeurde het, dat de vrouw de vol
gende dag al gebukt op het aardappelveld
stond om acht uur 's morgens. Het pas
geboren kindje werd dan ergens in de
schaduw neergelegd en kreeg op tijd de
borst.
Persoonlijk.
Misschien leuk om aan het eind van dit
verhaal iets persoonlijks toe te voegen.
Wanneer ik dit verhaal schrijf, is mijn
eerste kind over ongeveer drie weken „op
de komste". Het zeiltje, de klossen en de
ondersteek zijn bij het kraamcentrum ge
haald. Het wiegje staat klaar en de kleertjes
liggen gewassen en gestreken in de kast.
De controles bij de dokter worden nu iedere
week gehouden. Het gewicht, de bloeddruk,
de urine en de ligging van het kind zijn
allemaal in orde. Mocht er tijdens de be
valling iets niet goed blijken, dan is het
Middelburgse Gasthuis in vijf minuten be
reikbaar.
Bovendien hoef ik niet bang te zijn voot
kwalijke geesten van ontuchtige dames. Ik
hoop binnen enkele dagen weer op de been
te zijn. Mijn moeder zal de plaats van de
minne innemen en ik zal er op toezien, dat
„poete's kinnetje" niet in het „pak" wordt
ingesnoerd.
Middelburg, 26 augustus 1982.
17