Boeier en Schouw: de schone en de stoere Houten wiegje/kinderbedje uit het eind 18e eeuw. Tot eind vorige eeuw is het nog in gebruik geweest. Eigendom: Museum De Schotse Huizen. Tekst: J. Q. C. C. Becht. Hoewel bovenstaande vergelijking niet he lemaal opgaat, zijn boeier en schouw met enige fantasie te vergelijken met een luxe rijpaard en een werkpaard. Boeier en schouw zijn klassieke scheepstypen die wat hun uiterlijk betreft eikaars tegenpolen zijn. De boeier rond, amper een rechte lijn te bekennen, de schouw hoekig, kistachtig, met brede, rechte vlakken, robuust, dat wel. Beide scheepstypen zijn nog op de Neder landse wateren te bewonderen. Zij het, dat er van het boeiertype nog maar enkele tientallen exemplaren rondvaren. De boeier heeft een lange historie. Het is het scheepstype, dat ons land in zijn prilste jeugd heeft bijgestaan in zijn strijd Foto's en tekeningen: van de schrijver. om de vrijheid. De Spaanse landingsvloot, uitgevaren om in de Nederlanden orde op zaken te gaan stellen, werd in 1588 in Duin kerken gevangen gehouden door de „smalle vloot" van de Prins van Oranje. Onze vloot bestond in die dagen voor een aanzienlijk deel uit boeiers, welke in tijden van nood werden gevorderd en bij de vaste kern van „echte" oorlogsschepen werden gevoegd. Het beletten van het uitvaren van de in Duinkerken opgesloten vloot verhinderde de samenvoeging van die vloot met de uit Spanje gezonden Armada. De naam „boeier" stamt overigens al uit het eind van de vijftiende eeuw. Uit kro nieken weet men, dat er in 1460 al boeiers werden gebouwd in Hoorn. Tijd en geld voor de pleziervaart was er in die tijd niet. Met schepen moest gewerkt worden om geld te verdienen. Het betrof dan ook vracht boeiers. Aan het eind van de Middeleeuwen werd de boeier gebruikt als kustvaarder om er mee om de Zuid naar Franse havens aan de Seine en de Somme te varen en om de Noord naar Hamburg en de Oostzee. Ook Engeland werd door boeiers aange daan. In 1480 voer een boeier uit Kampen toen een welvarende handelsstad naar Riga om er wilde dieren te laden voor de menagerie van koning Lodewijk XI. Weer terug naar de naam: „boeier". Deze is waarschijnlijk afgeleid \»an „boeien", het Middelnederlandse „boyen" of „boeyen". Het ophogen van de scheepswand met plan ken om de mogelijkheid van het binnen komen van water bij schuinliggend schip te voorkomen en daarmee de zeewaardig heid te vergroten. In oude tolregisters kan men nog lezen van een hoger boord, een hogere beplan king voorzien wanneer de schepen van de vaart „binnen duinen" (binnenvaart) over gingen op de vaart „buiten duinen" (zee vaart). Het genoemde scheepstype „heude" was in de 17e eeuw een typisch Zeeuws schip, waarvan de grotere exemplaren voor de kustvaart werden gebruikt. Oude kronieken en tolregisters vormen een bron van wetenswaardigheden over scheepstypen. Zo valt er in de Hamburgse Kroniek in 1525 te lezen: „Anno 1525 in Pasken segelte Herman Evers ersten mit einem bojer mit einem smaksegel in Eng land, ta tovorne ungehort war." In 1527 1528 waagden de zeevaarders zich met hun boeier naar Schotland, Noorwegen, Riga en Ierland: in 1531 voeren zij zelfs naar IJs land. Het „ongehoorde" slaat waarschijnlijk op het zeilen met een smakzeil, een met een spriet omhoog gehouden zeil. Welk zeil zo karakteristiek was voor de Zeeuwse hoogaarzen, waarvan een aantal zelfs tot na de oorlog Veere als thuishaven hadden. Vóór ongeveer 1500 voer de boeier nog met een razeil, dat wil zeggen een zeil dat dwarsscheeps aan een „ra" (rondhout) om hoog gehouden werd. De zeegaande boeiers uit die tijd waren tot ongeveer 20 meter lang en bijna 7 meter breed. Het laadver mogen van een dergelijk schip bedroeg on geveer 50 last of 110 ton. De kleinst be kende boeiers hadden een laadvermogen van 11 last of 22 ton. De bemanning, welke op de grotere schepen uit vijf tot zes man bestond, verbleef in het vooronder en in een roef op het achterdek. In tegenstelling tot de boeiers uit later tijden hadden de boeiers tot in de zes tiende eeuw geen zijzwaarden. Een ondiepe kiel zorgde ervoor, dat het afdrijven tijdens het zeilen binnen de perken bleef. De zeegaande boeier bereikte haar hoog tepunt omstreeks 1580, kort na de opkomst van een nieuwe scheepstype, de „vlieboot". In het Zeeland van de zestiende eeuw moet de boeier een bekende verschijning zijn geweest. Op een grote tekening die Antoon van Wijngaarden omstreeks 1550 van het eiland Walcheren maakte, komen boeiers voor als zogenaamd water-ornament, een in die tijd gebruikelijke versiering van kaar ten. Op de plaatsen waar zo'n kaart water aangaf, werden vaak versieringen aange bracht in de vorm van schepen, vissen veelal spuitende walvissen of zeemonsters De Lage Landen speelden sinds de Mid deleeuwen een belangrijke rol in de Euro pese kustvaart, tot de ontwikkeling waarvan de boeier een belangrijke bijdrage heeft geleverd. De boeier was als kustvaarder de voorloper van de latere typen kust vaarder als bovengenoemde vlieboot, fluit, pinas, kof en galjoot en in nog latere tijden de zeetjalk. De boeier heeft ertoe bijgedragen dat deze belangrijke rol welke Een werkpaard is evenzeer een schoonheid als een luxe rijpaard. Het werk paard zwaar en stoer, het rijpaard rank en fier. beide een genoegen om naar te kijken. Met schepen is het niet anders gesteld. De forse lijnen, het stoere voorkomen van een zeilend bedrijfsvaartuig kunnen van een net zo grote schoonheid zijn als de zoet vloeiende, verfijnde lijnen van een pleziervaartuig. 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1982 | | pagina 18