ons land in het internationale verkeer
speelde mogelijk was.
In de zeventiende eeuw moest de boeier
het als kustvaarder bijna volledig afleggen
tegen modernere schepen als het fluitschip.
Merkwaardigerwijs handhaafde de boeier
zich wel als kustvaarder in de vaart van
Amsterdam naar Rouaan. De „Rouaanse"
boeiers waren voorzien van een hoog boei-
sel en smalle zeezwaarden. Het waren echte
zeescheepjes die in Amsterdam een vaste
ligplaats hadden aan de Rouaanse Kaai.
Alhoewel de boeier aan het eind van de
zestiende eeuw als kustvaarder door vlie-
boot en fluitschip werd verdrongen, bleef
het scheepstype op de binnenwateren voort
bestaan. Naast de boeier als vrachtvaarder
werd het scheepstype, zoals tot in onze
tijd, ook als pleziervaartuig gebruikt. Hoe
wel de vrachtboeier bepaald niet lelijk was,
kon de scheepsbouwmeester zich pas hele
maal uitleven bij het ontwerpen en het
bouwen van een plezierboeier, waar laad
vermogen geen criterium was waar reke
ning mee gehouden moest worden. Zeil
eigenschappen en vorm waren voor een
„speeljacht" het belangrijkst. De naam
speeljacht is misschien wat misleidend.
Meestentijds diende een boeier niet alleen
voor vermaak, maar vervulde het schip
vaak een nuttige funktie als vervoermiddel.
In vroeger dagen was het reizen per schip
meestal comfortabeler en veiliger dan het
reizen over land. Het lijkt me, dat zo'n
reis, ook al betrof het een zakenreis, een
prettige bezigheid moet zijn geweest. Hoe
wel Amsterdam in de zeventiende eeuw
zelfs twee jachthavens kende, wat het aan
tal boeiers dat zowel als „koopmansboeier"
als „speeljacht" werd gehouden. Vrije tijd
was zelfs voor de welgestelden uit die
dagen nog een schaars goed. Voor zijn ple
zier gaan zeilen op zondagen en op chris
telijke feestdagen werden door velen als
zondig beschouwd. Eén blik op het Veerse
Meer op een mooie zondagmiddag in het
zomerseizoen laat zien, dat er sindsdien
veel veranderd is.
Hoewel ze onder één noemer konden
worden gevangen, namelijk onder de ge
meenschappelijke kenmerken van de boeier,
verschilden de boeiers al naar gelang hun
vaargebied. De scheepskenner G. C. E. Crone
geeft in zijn standaardwerk „Nederlandsche
jachten, binnenschepen en visschersvaartui-
gen" (1926) aan de hand van foto's van
scheepsmodellen een beschrijving van de
naar landstreek geselekteerde modellen.
Onder meer wordt de Zeeuwse boeier
beschreven aan de hand van een scheeps
model van dit D'oe uit 1754. Deze Zeeuwse
boeier moet een prachtig gelijnd schip zijn
geweest met sterk vallende schuine) ste
vens, een uitgesproken zeeg en hoog op
lopende voor- en achtersteven. Het schip
heeft stoere maar toch sierlijke lijnen: de
zeewaardigheid „straalt" er vanaf!
Achterschip van
Bekender bekend omdat het scheeps
type nu nog bestaat is de Friese boeier,
de echte „plezierboeier", met als voorvader
de beurt- en vrachtboeier. Geen folder over
de watersportgenoegens in Friesland of er
is wel een foto van een boeier in opge
nomen. Dat is ook niet zo verwonderlijk.
De Friese boeier is een fotogeniek schip.
Je hoeft geen scheepsliefhebber te zijn om
getroffen te worden door de fraaie ronde
vormen. Vrijwel alle boeiers die nu nog in
de vaart zijn, verkeren in perfekte staat.
De eigenaren sparen kosten nog moeite om
hun varende monumenten voor verval te
behoeden.
Er zijn echter boeiers waarvan nog nau
welijks enkele onderdelen dateren uit het
bouwjaar. Soms in zijn geheel, maar meestal
stukje voor stukje vanwege de kosten
worden de boeiers gerestaureerd, waarbij
er zorgvuldig op wordt toegezien, dat het
te vervangen onderdeel zo getrouw mogelijk
wordt nagemaakt. Niet alleen de zijzwaar
den, het roer en de gangen (beplanking)
werden op die manier vervangen, maar zelfs
onderdelen als stevenbalk en spanten, te
beschouwen als het geraamte van de boot,
werden vaak geheel vernieuwd. De op die
manier gerestaureerde boeier, ondanks de
vernieuwing nog steeds als authentiek te
beschouwen, gaat bij goed onderhoud weer
tientallen jaren mee.
De afmetingen van plezierboeiers lopen
nogal uiteen, van ongeveer 6 tot 12 meter.
Grotere boeiers komen ook wel voor, maar
het betreft dan omgebouwde voormalige
bedrijfsvaartuigen, zoals de in 1897 ge
bouwde 16 meter lange boeier voor het
Rijks-Loodswezen. Dat er altijd uitzonde
ringen op regels zijn, wordt bewezen door
de bouw van een nog grotere boeier voor
particuliere rekening in 1912. Dit schip,
de „Almeri", 18.20 meter lang, werd in
1957 gesloopt nadat het 44 jaar lang
eigendom is geweest en bevaren werd door
de eerste eigenaar.
In Friesland is de naam Eeltje Holtrop
van der Zee beroemd. Deze scheepsbouw
meester uit de tweede helft van de vorige
eeuw schiep juweeltjes van boeiers, veelal
met een lengte rond de acht meter. Hoewel
het merendeel van de door hem gebouwde
schepen in Friesland bleef, ging er ook een
een Friese boeier.
19