Acht eeuwen dijken en polders in Zeeland (2) Tekst: J. P. van den Broecke. Dijkaanleg langs de Vlaamse kust. In een vorig artikel werd uiteengezet hoe onze lage landen er tienduizend jaar geleden ongeveer hebben uitgezien. Toen het water steeds hoger steeg naarmate het warmer werd, bleef er voor de kustbewo ners weinig anders over dan zich terug te trekken naar hoger gelegen en dus veiliger oorden. Langs de Vlaamse kustvlakte begon het water zich vanaf de 8e eeuw weer wat terug te trekken. Er waren inmiddels uit gestrekte schorgebieden ontstaan. De Fran kische koningen schonken er grote delen van aan enkele abdijen, die er duizenden schapen op lieten grazen. In de loop van de 9e eeuw had de natuurlijke ontwatering er zich zo gunstig ontwikkeld, dat ook beweiding met rundvee mogelijk werd. Ge leidelijk aan ontstond er tenslotte weer permanente bewoning. De stormvloed van 1014 die voor Zeeland zulke rampzalige gevolgen had, trof ook de Vlaamse kustvlakte in ernstige mate. Vooral het gebied waar de rivier de Ijzer in zee stroomt en in wat mindere mate de Zwinstreek bij Brugge, moesten het ont gelden. De aanleg van de oudste zeewe- rende dijken in beide gebieden kan worden gezien als een antwoord van de verontruste Vlamingen op die beruchte stormvloed. Vermoedelijk is men er in de eerste helft van de 11e eeuw al met dijkaanleg be gonnen. De dijken werden loodrecht op de kustlijn aangelegd om de mogelijke in- braakgebieden zowel vanuit de IJzermon- ding als vanuit het Zwin beter te kunnen afschermen. Tussen die beide gebieden kwa men bovendien duinen tot ontwikkeling die tenslotte voldoende bescherming boden te gen het zeewater. Vlaamse onderzoekers zijn van mening dat de eerste polders zjjn gevormd langs de Belgische kust. Een vroege oorkonde die er gewag van maakt, dateert vermoedelijk uit 1142. Er zijn aanwijzingen dat deze polder werd aangelegd door de abdij van Ter Duinen. Woonhoogten en 12e eeuwse ringdijken in Zeeland. Ook het Zeeuwse deltagebied werd door de stormvloed van 1014 ernstig getroffen. Foto's: van de schrijver. De Zeeuwen reageerden er echter anders op dan de Vlamingen. In plaats van dijken, legden ze terpen aan en zo ontstonden de zogenaamde woonhoogten. We hebben deze ontwikkeling in een vorig artikel reeds uitvoerig uiteengezet. Wel werden er soms plaatselijk dijkjes aangelegd ter bescher ming van bepaalde nederzettingen, maar daar bleef het voorlopig bij. Langer dan honderd jaar na de ramp van 1014 hebben de kustbewoners daarna in betrekkelijke rust kunnen wonen en werken. In 1134 teisterde een stormvloed opnieuw het Zeeuwse land. Niet alleen was er sprake van veel landverlies, maar ook de bedding van de Oosterschelde werd aanzienlijk breder, waardoor een sterkere getijdewerking ontstond. Deze rampzalige gebeurtenissen stelden de bevolking voor het probleem op welke wijze in de toe komst een verdere aantasting van het nog overgebleven oude kernland kon worden voorkomen. Als oplossing koos men de aan leg van ringdijken rond de bedreigde oud- land gebieden. Men zat blijkbaar niet bij de pakken neer, want nog vóór het midden van de 12e eeuw waren op Zuidbeveland de eerste ringdijken al aangelegd. Ze had den een zuiver defensieve funktie. In zijn studie over de historische geo grafie van Zuidbeveland schetst Dr. C. Dekker ons een vrij duidelijk en overzich telijk beeld over de aanleg van deze ring dijken. Niet lang na de overstromingsramp van 1134 schijnt men te zijn begonnen met de aanleg van een dijk op de noordelijke rand van de kreekrug die van 's Heer Arendskerke langs Goes, Kloetinge, Kapelle richting Wemeldinge loopt. Tussen 's Heer Arendskerke en Goes zijn van deze dijk nog gedeelten aanwezig. Ofschoon hij in de loop der jaren herhaaldelijk werd ver hoogd en verzwaard, moet het oorspron kelijke dijkje dat uiteraard niet meer was dan een eenvoudige kade nog in het huidige dijklichaam aanwezig zijn. Een gedeelte van de oude ringdijk bij Terlucht. 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1982 | | pagina 23