De beroerdste niet
HOLANDA De oudste nederzetting van Nederlanders, in de jaren 1858 1862 gesticht
door immigranten uit West-Zeeuws-Vlaanderen, in de Braziliaanse staat Espirito Santo.
ranen Pommeranen bleven. En Zeeuwen
bleven Zeeuwen. Voor een deel vonden de
Zeeuwen aansluiting bij de Pommeranen,
omdat hun protestantse achtergrond vreemd
was aan het katholieke Brazilië en waar
de protestantse west-Zeeuws-Vlamingen zich
qua geloof het beste thuisvoelden.
De nakomelingen van deze Zeeuwse im
migranten, na 120 jaar wel flink verspreid
over Espirito Santo, zijn lidmaat van de
Braziliaanse lutherse kerk. Hun geloof en
voornamelijk bij de ouderen de west-
Zeeuws-Vlaamse taal is het enige, dat over
bleef van wat hun voorouders meebrachten
uit het verre, vlakke en koude Zeeland.
Het waren deze Zeeuwen, die de eerste
Nederlandse kolonie stichtten in Brazilië,
een gehuchtje dat thans nog de naam Ho-
landa draagt. Een gat, slechts bereikbaar
via een zandweg die bij regenachtig weer
onbegaanbaar is, waar rond 35 gezinnen
met ruim 100 kinderen achterbleven, die
zich tor een paar jaar geleden in een uit
zichtloze situatie bevonden. Een onderlinge
band was er niet meer, het in 1929 nog
gebouwde kerkje bleef leeg, want de do
minee uit de hoofdstad Vitoria liet verstek
gaan, omdat hij te weinig respons kreeg.
In 1974 echter werd deze vergeten groep
Om onnaspeurlijke redenen heette boer
Marinus Mol in de volksmond Baes de Mol
en Baes De Mol was de beroerdste niet.
Hij was een zeventiger met een kop als uit
eikenhout gebeeldhouwd. Fors in de schou-
Zeeuwse nakomelingen ontdekt door Ne
derlandse zendingsarbeiders. In 1975 trok
een op verzoek van de Braziliaanse Lutherse
kerk uitgezonden zendingswerker zich het
lot van deze mensen aan. Het werk van
deze man, Ton Roos en zijn vrouw Margje,
is in Holanda aangeslagen. Er kwam weer
leven in de brouwerij, de eerste vormen
van samenwerking zijn er weer.
Nadat De Stem, dagblad voor zuidwest-
Nederland, het eerst de ontdekking van
deze „vergeten groep" had gepubliceerd,
volgden veel reakties. Men wilde iets doen
voor de verre neven en nichten, zo bleek
uit giften die voornamelijk uit Zeeland
kwamen.
Er kwam een stichting tot leven
Zee(land)Bra(zilië). Deze stichting Zeebra
heeft inmiddels al geld kunnen overmaken,
o.m. voor de inrichting van een gemeen
schapshuisje. Onlangs is een student cul
turele antropologie Frans Buijze uit
Oostburg enige maanden in Brazilië
geweest. Zijn doctoraal scriptie zal metter
tijd gepubliceerd worden.
In de komende Zeeland Magazine's wordt
een aantal reportages geplaatst, geënt op
indertijd verschenen publikaties.
ders liep hij, met de kin omhoog, kaars
recht. Een pracht van een Zeeuwse boer.
Het zwarte laken van zijn boerenpak, zijn
zilverwitte, van onder omhoog gekrulde
haar onder zijn vilten hoed, zijn blozend,
door de polderluchten met wind en zon
gelooide huid en zijn klare ogen verleenden
hem, waar hij ook verscheen, gezag. En
omdat hij een best gevulde portefeuille in
de binnenzak van zijn hemdrok had, ver
leende die hem ook de eerbied die hij zo
zeer op prijs stelde.
Zag je Marinus de Mol lopen, dan was
hij vergezeld van zijn hond en hanteerde
hij een wandelstok. En je kon hem vaak
zien lopen. Zijn inspektie-tochten door de
polders waar zijn akkers lagen, duurden
uren en daarbij ging er hoegenaamd niets
aan zijn aandacht voorbij. Hij zag alles.
Fidel, zijn hond, was een jachthond en
daaruit liet zich afleiden dat den Baes ook
een jachtvergunning had. Je kon dat ook af
leiden, mocht je ooit bij hem op bezoek
komen, uit het feit dat hij dan zijn sigaren
rookte uit een hazen-sprongpijpje dat even
bruin was als de uit tuigleer genaaide forse
sigarenkoker. Maar schouwde hij zijn lan
derijen, dan had hij het pijpje niet nodig.
Dan waren zijn statussymbolen: zijn stok
en zijn hond.
De oude boer was een stevige roker! Si
garen. Hij bezat ze in verschillende prijs
klassen. Buiten rookte hij er van zes cent.
Ontving hij bezoek, dan nam hij er een
mét pijpje! van acht cent. En bij buiten
gewone gelegenheden veroorloofde hij zich
een feestsigaar van tien tot wel vijftien cent
Zijn leverancier was direkt van de
fabriek een firma uit Roosendaal, die
kan wel eens Karei van Welie geheten heb
ben. Eens per jaar trok een reiziger van
de firma bij de vaste klanten langs om de
jaarbestellingen op te nemen. Dat gebeurde
dus ook op „Landlust", de hoeve van Baes
de Mol. En omdat hij slechts bij uitzonde
ring niet rookte, waren tien kisten van
honderd een aardige aanzet voor de be
stelling van de reiziger die Olieslager heette
en die een Duitser was. Hij bezocht zijn
klanten per huurrijtuig dat op hem stond
te wachten, als hij per trein aankwam in
Goes. Olieslager stond formeel te boek als
Oelschlager. Maar dat was te lastig. Der
halve, op z'n Hollands: Olieslager.
Doorlopend beschikte de man over een
pracht van een onlesbare dorst. Onblusbaar
voor de grootste glazen bier al werden ze
in nog zulke grote aantallen aangedragen
(en daar hadden de kelners in hotel „De
Zoutkeet" waar hij voor een paar dagen
zijn intrek placht te nemen weet van).
Olieslager was wie zal het bevreemden?
overmatig corpulent. Hij had een knevel
als een fietsstuur, was een gedrongen figuur
en had bolle, rode kaken en omdat hij kon
token op kosten van zijn firma, verpaf te
hij nog meer dan den baes van „Landlust".
Noteerde hij bij Baes De Mol zijn bestel
lingen, dan waren er steevast ook enkele
kistjes „senoritas" bij. Sigaartjes dus van
een (erg) klein formaat. De baas verwaar
digde zich niet dat armetierig gedoe der
onvolwaardigheid op te steken. Zijn keus
viel op een Bolknak, een Torpedo of een
Corona.
Het was op een najaarsdag dat den
doomnie op de fietst naar „Landlust" ging.
(In die dagen was dat dominee Van Stra
len). Het was nog een ferm eind van de
pastorie naar de hoeve. Maar Van Stralen
liet zich door niets weerhouden: noch af
stand, noch koude. Over den Dooldiek door
de Kraaihoek naar de Reimerspolders, waar
van „Landlust" het centrale punt vormde.
Ds. Van Stralen was een geleerde. Hij
was niet zo maar een doomnie. Om den
blange niet! Hij was doctor in de theologie,
omdat hij tegenover ik weet niet hoeveel
professors die hem (om de beurt) als
blaffende honden aanvielen had weten
staande te houden, dat er geen toeval be
stond. En daarom was hij doctor Gijs van
Stralen!
Tekst: J. Kousemaker.
26