HIDDE EN DE SUPERS Avonturen van een Zeeuw in Frinskland HIDDE EN DE SUPERS. Het verhaal „Hidde en de su pers", avonturen van een Zeeuw in „Frinskland", heeft niet de be doeling de bewoners van onze noordelijke gewesten eens ferm tegen de schenen te schoppen, hoewel het verhaal wél elemen ten van waarheid bevat. Wie na lezing zegt: „Maar zoiets kan toch net zo goed in Zeeland of in Vlaanderen gebeurd zijn!" heeft gelijk. Misschien is het ook wel in Zeelandof elders gebeurd Bij lezing en overdenking van dit verhaal geldt maar één richtlijn, nee twee: „Wie de schoen past, trekke hem aan" en. „Wie zon der zonde is, werpe de eerste steen". Tekst: Joris van Hoedekenskerke. Mijn vriend Diewe Douwema komt uit „het Noorden", maar voelt zich op de zuidwestelijke Zeeuwse klei opperbest. „Stamverwantschap, man," zegt-ie altijd. Als ik zin had, moest ik maar eens in zijn land-van- herkomst gaan kijken, daar zou ik me zeker thuis voelen. De gelegenheid deed zich voor. Mijn vrouw wilde vóór de winter ons boeren-gedoetje nog eens een goede beurt geven. Een karwei, waarbij zij mij best kon missen, al was't een week! En zo toog ik dus in de vroege herfst per auto naar de noordelijke regionen; een rit van zeker vier uur. Langs schilderachtige, landelijke dor pen met bijna pikant aandoende namen als Bilst, Tietjerk, Klutenhammer Sie- len en Nije Nukkehuzen reed ik naar het einddoel: het dorp Kniesterburen in het „alde ambacht Turkemadeel", waar Diewe mij het hotel-café-restau- rant ,,'t Weerlocht" had aanbevolen als verblijfplaats. „Mooi dorp, mooie streek" had-ie gezegd. Kniesterburen ligt net op de grens van het uitgestrekte polderge bied en de ruigere zandgronden met hun bossen, op ongeveer vijftien kilometer afstand van de provinciale hoofdstad Lutweerden. De herberg ,,'t Weerlocht" was gauw gevonden. Eerst de ophaalbrug over de vaart over, de hoofdstraat in en dan op het dorpsplein, rechts van de kerk. ,,'t Weerlocht" bleek een boerderij-ach- tig geval. Het etablissement omvatte een café annex restaurant en een soort ver gaderzaal; ruimten, die aan elkaar grensden en in elkaar overgingen. Bo ven bleken er kamers voor logeergasten te zijn. Ik had dorst gekregen en ging naar de grote, lange toog om een glas bier te bestellen. De vier mannen, die aan de toog zaten, hadden mijn groet niet beantwoord, behalve één, die wat stuurs had geknikt. Uit flarden van de in de streektaal gevoerde schaarse gesprekken (om de twee minuten wat korte, voor mij met wat moeite toch wel verstaan bare zinnen) had ik kunnen vaststellen, dat de waard Lobbe en de knikkende man Hidde heten. Drie van het viermanschap hadden glaasjes met een donkerrode drank voor zich staan, kennelijk de regionale spe cialiteit: Bj arrenborg. Hidde deed het met een glas bier. De glazen waren half gevuld. De mannen staarden wat droef naar de inhoud van hun glazen, deden soms net alsof ze het drinktuig aan de lippen wilden zetten, maar plaatsten dan, zonder een teug te nemen, het glas weer op de tapkast. Er kwam nog een vreemdeling binnen. Het was een Belg, die de weg naar de hoofdstad Lutweerden vroeg. Hij werd zwijgend aangestaard. Alleen kastelein Lobbe mompelde iets vaags over „kwar tier langs vaart rieden". De Belg keek mij wat hulpeloos aan. Gelukkig had ik goed op de richting borden langs de route gelet en ik kon hem dus wegwijs maken. Hij kwam van Antwerpen. Ik bood hem een biertje aan, vertelde hem dat ik zijn stad vrij aardig kende. Het deed de man kenne lijk goed iemand zo ver van huis te ontmoeten, die met plezier over zijn va derstad sprak. Ik kreeg van hem een pilsje, en toen wij dat op hadden, schud de hij me hartelijk de hand: „Allee, tot ziens meneer op de Grote Mart in „Den Engel" misschien?" Toen de zuiderbuur de deur uit was, wendde Hidde zich tot mij„Belgen bint supers", verklaarde hij. Ik kon niet ont kennen, dat ze inderdaad wel van een stevige pint bier houden, maar zuipers? Lustte Hidde dan geen glaasje bier? Hij knikte van ja en ik bestelde voor ons beiden een pilsje. Hidde sloeg het zijne in hoogstens drie teugen achter over. „Waar komt je weg?" wilde hij weten. „Uit Zeeland." En ik vertelde hem, dat Zeeland en Frinskland (want zo heet die provincie, waar ik op bezoek was) veel dingen gemeen hebben: landbouw, uitgestrekte akkers en weiden; ook een eigen taal en eigen volksaard Hidde keek me wat wantrouwend aan één oog half dichtgeknepen. De andere toog-gasten hadden het gesprek met duidelijke nieuwsgierigheid aangehoord, maar reageerden niet. Hidde deed dat wel. Met dat ene zinnetje: „Belgen bint supers, nou?" Dat „nou" aan het eind van bijna elke zin was me in de spaarzame conversatie van de anderen ook al opgevallen. Ik vroeg Hidde of hij nog een pilsje lustte. Zijn drinktempo was eens zo snel als het mijne en toen ik na een half uur aan de toog voor mijzelf drie biertjes wel mooi vond, had Hidde er zes naar binnen gewerkt. Ik vond het welletjes, want de drank leidde niet tot nader en beter kontakt met deze vertegenwoordiger van de (volgens Diewe) „stamverwante" bevol king, ook al sprak ik niet de officiële nationale landstaal, maar een aan de streektaal van Frinskland aangepast Zeeuws. Toen Hidde door had, dat ik niets meer weg gaf, stond hij op: „Belgen bint supers, nou?" zei hij weer en vertrok. Ook de anderen verhieven zich van hun kruk, zeiden zoiets als „hoi" of „moi" tegen de waard Lobbe. En gingen, zon der mij ook maar één woord of een blik waardig te keuren, de deur uit. Ik kon niet juichen over mijn eerste ontmoeting met de Frinsklanders, die volgens mijn vriend Dieuwe Douwema zo veel van de Zeeuwen weg zouden hebben. Maar misschien kwam het alle maal nog. Terwijl ik dit overpeinsde, viel miin oog op een aan de muur hangend biljet. In de streektaal werd daar een verga dering op aangekondigd van de „Knies- terbuurster Kriete fan de Frinske Bewe ging". Het ging om een bijeenkomst van de afdeling Kniesterburen van die be weging. En de naam van de spreker maakte mij nieuwsgierig en enthousiast. Het was Pieter Jelles'Jellema, „skrie- wer" en erelid van de „Gritte Ried fan de Beweging". Jellema, de grote schrij ver en erelid van de Grote Raad. Beter kon ik het niet treffen! En wat nog mooier was: de vergade ring vond diezelfde avond plaats in ,,'t Weerlocht". Dat was een unieke gele genheid nader kennis te maken met het Frinsklandse volk, zijn taal, zijn cultuur, zijnenfin, noem maar op. Ik zou niks tekort komen, want het onderwerp waarover Pieter Jelles Jellema zou spre ken luidde: „De takomst fan us Frinsk land". En die toekomst boezemde ook mij belang in. Per slot van zaken had ik niet voor niets bijne 400 kilometer gereden! Het was inmiddels etenstijd geworden. Voor ik mij aan de Frinsklandse cultuur zou wagen, wilde ik toch eerst wel een ferme hap. In de gelagkamer annex eet zaal zaten al enkele lieden aan de ta- 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1982 | | pagina 23