Dankrnonument te Heer-Hugowaard (1948). Het verjaardagscadeau. Het moet voor moeder Etienne nog een hele uitgave geweest zijn om voor haar jarige Henkie een verjaardags cadeau te bekostigen. Breed hadden ze het allerminst: haar man was arbeider op de „Porceleyne Fles" de fabriek die het wereldberoemde Delfts Blauw vervaardigde en in 1905 was het loon van een werkman werkelijk erg karig. Maar ja, haar zoontje werd tien en dat was natuurlijk iets echt biezonders. Daarom had ze maar eens wat extra diep in de portemonnee getast en, hoe wel er in het gezin niet een woord als „verlanglijstje" bestond, bij de firma Leipzig, waar ze van alles en nog wat verkochten op het gebied van tekenen (hoewel de over-, overgrote meerder heid van de omzet werd gesleten aan studenten van de Polytechnische School nu, sinds een jaar of vijf Technische Hogeschool geheten voor haar jarige zoontje wat tekenspul aangeschaft. Daarmee, dat wist ze zeker, zou Hen kie de koning te rijk zijn. En dat was hij ook! Op de 18e juni 1905, na schooltijd, ging de kleine, jarige Hendricus Johan nes met zijn pas verworven kostbaar heden naar buiten. Let wel: hij ging niet aan de tafel zitten binnen. Neen, hij ging naar buiten. Want zo hoorde het. Hij woonde niet voor niets in Delft. De stad niet alleen van Vermeer en Fabritius, maar ook de stad met haar ontelbare pittoreske hoekjes, grachten, bruggen, doorkijkjes, huisjes die kun stenaars uit heel Nederland en van ver daarbuiten trok om er te schetsen en te schilderen. Had hij het niet telkens en telkens weer gezien? Het hoorde zo. Tekenen in Delft? dat deed je buiten! En daarom leende hij van zijn moeder in de gauwigheid een stoof en daar zat hij dan: aan het grachtje vlakbij het huis waar hij woonde en daar stonden huizen, zodat hij alles, alles had, wat hij nodig kon hebben. Het jongetje moet wel erg verdiept geweest zijn in zijn bezigheid. Hij had niet bemerkt, dat er langs de stille gracht (wat was Delft trouwens ons hele land toen nog stil!) voetstappen genaderd waren en dat een nogal def tige wandelaar achter hem was blijven stilstaan om nauwlettend te kijken naar wat dat ventje tekende en vooral hoe hij dat deed. Veldartillerie met achtspan (Terracotta) 1914. Die wandelaar was professor A. W. M. Odé, beeldhouwer te 's-Gravenhage. Hoofdleraar aan de Polytechnische School (1900) te Delft en later, bij de naamsverandering (1905) werd hij aan de T.H. hoogleraar (wat hij tot 1935 zou blijven). Odé heeft het wellicht in één oog wenk gezien: dit was het manneke dat hij zocht en daarom begon hij hem het een en ander te vragen. Neen, Henkie had geen idee wat hij later worden wilde. Ja, hij woonde hier vlakbij. Daar ginds in dat huis. Jazeker, zijn moeder was binnen. Ja, nog twee jaar. Als hij tenminste niet bleef zitten. Dan zou hij van de lagere school afkomen De professor liep op het huisje van de Etienne's toe om er „zaken te doen". Die bestonden er uit, dat hij een af spraak maakte met de moeder: als de vader er ook niets op tegen had, zou het jongetje als hij het „loffelijk ontslag" van de lagere school verkregen had als „hulpje" komen werken op het ate lier beeldhouwkunde, gelegen aan de Oude Delft, afdeling van de Technische Hogeschool, ressorterend onder „Bouw kunde". Naar Henkie's oordeel werd niet gevraagd. Logisch: hij had immers toch geen idee wat hij wilde worden.. Maar er was één ding wat de beeld houwer wél wilde. Hij wilde dat Henkje zijn (onvoltooide) tekening uit zijn schetsboek scheurde en aan hem af stond. ZLM-penning: keerzijde. Kunstvaardigheid in bloei. Neen, het is niet zo bar meegevallen, dat werk als „hulpje". Was hij bij een timmerman in de leer gegaan, dan was hij een krullenjongen geweest. Hier hadden ze niet eens een naam voor hem En krullen komen er bij een beeldhou wer maar zelden aan te pas. Alleen maar als er in hout gewerkt wordt en dan zijn het nog voornamelijk splinters en spaanders die door het atelier vlie gen. Wordt er in steen gehouwen, dan spetteren de scherven alle kanten uit. En altijd, altijd is er een overmaat aan stof. Het atelier (voor het oog althans) wat redelijk stofvrij houden, was aan vankelijk wel de hoofdbezigheid van het nieuwe hulpje. Neen, het viel niet mee. En thuis was er beslist geen oor voor zijn beklag. Wist zijn vader niet: „voordat je vol wassen bent, moet je door een grendel heen bijten, zo dik als mijn arm! Dan ben je pas een doorbijter." 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1982 | | pagina 7