Een kogge met stevenroer en een hul'k
met het oudewetse zijroer, getekend naar
laat-middeleeuwse stadszegels. Van het
zijroer is te zien dat het draaibaar be
vestigd is aan een op de huid aan
gebrachte klamp en bewogen wordt door
een dwarsscheepse helmstok. Het aan
de achtersteven opgehangen roer van
de kogge wordt echter bewogen door
een onder het achterkasteel binnen
komende langsscheepse helmstok. Een
midscheeps stevenroer vroeg minder
kracht om te bedienen en gaf meer
stuureffect.
Willem's gade, Mathilda, borduurde bij
wijze van tijdverdrijf het verloop van
de verovering als een stripverhaal op
een bijna 70 meter lang (maar smal)
tapijt, dat nu nog als het „Tapis de
Bayeux" in het Normandische stadje
Bayeux is te bewonderen. Dankzij Ma
thilda's noeste borduurwerk weten wij
nu hoe de schepen uit de vloot van
Willem de Veroveraar eruit hebben ge
zien: sterk gelijkend op de befaamde
Vikingschepen, waarvan Jean de la Va
rende in zijn „Romantische Scheepvaart"
schrijft: „Het vaartuig is zo volmaakt
van bouw, dat het oog er nooit genoeg
van kan krijgen zijn vluchtende rondin
gen te volgen, de verbredingen en ver
smallingen die zo onvergetelijk mooi in
elkander overgaan."
Toen ik dit las, moest ik denken aan
de beschrijving van iemands geliefde.
En inderdaad, Jean de la Varende moet
wel verliefd zijn geweest op de „drakar";
hij vervolgt zijn beschrijving met: „Be
ginnend bij de opmerkelijke breedte is
het steeds weer een wonderbaarlijke ge
waarwording ongemerkt uit te komen
bij de vederlichte stevens, precies zoals
het altijd opnieuw een verrukkelijk won
der lijkt waar te nemen hoe bij een
mooi gebouwd meisje de lijn der heupen
in een allerliefst voetje uitloopt." Aldus
Jean de la Varende, scheepskenner,
scheepsliefhebber en blijkens de hier
boven weergegeven beschrijving
poëet!
Maar hij heeft gelijk; wie in Oslo in
het museum met Vikingschepen het
wonder van de scheepsbouw van meer
dan 1000 jaar geleden aanschouwt, kan
niet anders dan vol ontzag deze vol
maakte schepen gadeslaan. Onze voor
ouders moeten dat overigens ook hebben
gedaan: vol ontzag de „drakars" hebben
gadegeslgaen wanneer de Vikingen weer
eens op plundertocht waren. Het ontzag
zal echter meer de plunderdrift van de
invallers dan de schoonheid van hun
schepen hebben betroffen. Het wekt dan
ook niet zoveel verbazing, dat de in
vloed van de Noorse scheepsbouw op
die van de Lage Landen niet zo héél
groot is geweest.
Na deze kleine zijsprong terug naar
de scheepsbouw van onze eigen kust
streken. Uit de eerder beschreven kleine
wadvaarders is, naar alle waarschijnlijk
heid de Kogge ontwikkeld, aanvankelijk
een scheepstype dat nog veel van de
wadvaarder weg had, maar allengs evo
lueerde. Reeds in de 10e eeuw komt
de naam voor in oorkonden en kronie
ken. Het zij roer werd vervangen door
een stevenroer, midden achter de romp.
De oudste afbeelding van een schip met
een dergelijk roer is te vinden op een
reliëf op de doopvont in de kathedraal
van Winchester en wordt geacht van
Vlaamse makelij te zijn; het reliëf zou
dateren van ca. 1180. De kogge kreeg
zijn uiteindelijke vorm omstreeks 1300.
De kogge is bijna onlosmakelijk ver
bonden met de Hanze, het handelsver
bond van met name Duitse steden, waar
bij ook enkele IJssel- en Zuiderzee
steden waren aangesloten. In de 13e en
14e eeuw was de kogge hét scheepstype
waarmee het vervoer over zee werd
verricht. In tegenstelling tot de wad
vaarder voer de kogge minder via be
schutte binnenwateren, maar op volle
zee, „buten dunen". Het schip was zover
ontwikkeld, dat het betrekkelijk veilig
de zeeën van Noordwest Europa kon
bevaren.
De kogge was zwaar gebouwd, met
forse kiel en rechte stevens, een ge
sloten dek en een hoog vrijboord. Het
tuig bleef beperkt tot één vierkant zeil
aan een zware mast. De uiteinden van
de diepstekende kogge waren scherp; het
schip moet een veel betere zeiler zijn
geweest dan zijn voorganger, de wad
vaarder.
De koggen liepen in grootte uiteen van
50 tot 250 ton draagvermogen. Het ge
volg van de grote diepgang was even
wel. dat havensteden met ondiepe ha
vens of getij havens niet of nauwelijks
meer bereikt konden worden, zoals en
kele Vlaamse havensteden tot hun grote
spijt hebben ervaren. Sommige steden
schiepen voorhavens, aan of dichter bij
zee gelegen, waar de goederen uit de
kogge werden overgeladen in schepen
met weinig diepgang. Damme was bij
voorbeeld zo een voorhaven, in dit geval
van Brugge.
Welvaart schept afgunst. Vroeger, nu
en waarschijnlijk zal het dat blijven
doen. In elk tijdperk is het voor vele
mensen kennelijk erg moeilijk om „de
zon in het water te zien schijnen". De
Middeleeuwen maakten op die regel geen
uitzondering. En wat is eenvoudiger dan
de begeerde rijkdom bij elkaar te stelen
of te roven? Zeeroverij kwam dan ook
veelvuldig voor. Om het schip te kunnen
verdedigen aanvankelijk met zwaard
en pijl en boog, later met primitief ge
schut bouwde men op voor- en ach
terschip „kastelen", verhoogde dekken,
aan de zijkanten voorzien van kantelen,
van waaruit men de vijand te lijf kon
gaan. De bemanning van het schip met
de hoogste „kastelen" was hierbij dui
delijk in het voordeel.
In 1943 werd in de Koldingsfjord in
Denemarken een wrak gevonden dat
sterke gelijkenis vertoonde met de bo
ven beschreven kogge. Nog meer gelij
kenis met de kogge zoals deze ook op
de oude munten en zegels van docu-
Zegel van Grevelingeneerste
helft 13de eenu met afbeelding
van een kiel. Illustratie uit
H. Ewe. Schijfe auf Siegeln'
Bielefeld 1972 i.
ZegeI van Stavoren, eerste helft
13de eeuw, met afbeelding van
een kogge. Het achterschip is
verhoogd wat doel veronderstel
len dal hier een achterdek
gelegen moet hebben.
Illustratie uit Ewe. 'Schif/e
auf Siegeln' 1 Bielefeld 19721
Zegel van Kuinre. ca. 1400.
met afbeelding van een
koggescheepje. Op het
voorschip staat een kap.
Vermoedelijk stelt dit zegel
een kleiner scheepstype voor.
Illustratie uit H. Ewe. 'Seliiffe
auf Siegeln' I Bielefeld 19721.
10