menten wordt weergegeven, vertoont
een scheepswrak dat in 1962 in de
Beneden-Weser werd gevonden nabij
Bremen. Het geconserveerde vaartuig is
te zien in het Deutsches Schiffahrtmu-
seum in de oude Hanzestad. Het onge
veer 130 ton grote schip heeft een lengte
van 23 meter en een breedte van 7,5
meter.
De Hanze had nooit tot zulk een
krachtig en invloedrijk handelsverbond
kunnen uitgroeien wanneer er geen ef
ficiënt transportmiddel als de kogge zou
zijn geweest. Wie een, weliswaar gero
mantiseerd, maar erg boeiend en waar
heidsgetrouw beeld wil krijgen van het
leven aan boord van een kogge en van
het reilen en zeilen in havensteden ten
tijde van de Hanze leze „Volcmar de
Ommelandvaarder" van Aar van de
Werfhorst. Aanbevolen!
Ommelandvaarder?
Ommelandvaart? Met deze naam
wordt de vaart om Kaap Schagen op
Jutland aangeduid, zoals die onder meer
werd bedreven door de zeelieden-koop
lieden uit de IJsselsteden, bijvoorbeeld
Kampen. Ommelandvaart of Oostvaart,
de „moedernegotie" van onze koopvaar
dij in die tijd, was vooral van belang in
de tijd dat er in de Oostzee nabij de
kust van Schonen, de streek in het
meest zuidelijke puntje van Zweden,
grote hoeveelheden haring werden ge
vangen.
Belangrijke handelssteden (onder meer
de IJsselstad Kampen) hadden op Scho
nen een eigen „vitte", een terrein waar
het recht van die stad gold en waar
de gevangen haring werd geconserveerd"
alvorens naar het zuiden te worden ver
voerd. Aanvankelijk werd veel van de
haring naar Vlaanderen verhandeld, dat
met zijn groeiende bevolking steeds
meer voedsel nodig had.
Het zouten of „pekelen" van de haring
op Schonen gebeurde veelal met zout
dat uit Frankrijk afkomstig was, met
name uit de Baai van Bourgneuf bij
Nantes, waar het in zoutpannen werd
gewonnen. Het zout werd veelal naar
Schonen vervoerd door schepen die er
haring gingen halen. Over het pekelen
van de haring zal overigens in het
verloop van dit artikel nader worden
ingegaan. De vaart naar de Baai van
Bourgneuf werd simpelweg „baaivaart"
genoemd. Tezamen met de verbindingen
vanuit Vlaanderen en Zeeland met En
geland en verder door het Engelse Ka
naal naar Frankrijk, vormde de baai
vaart onderdeel van de „westvaart".
De vaart op Engeland zal mede
zijn ontstaan uit de visserij vanuit
Vlaanderen en Zeeland, uitgeoefend on
der de Engelse kust, zoals de heer Kou
semaker in zijn artikel over Willem
Beukelsz in deze aflevering van „Zee
land Magazine" reeds stelde. De ge
vangen vis werd in veel gevallen in
Engeland afgezet en om niet met een
leeg schip huiswaarts te hoeven zeilen
werd als lading wol meegenomen waar
van in Vlaanderen het befaamde laken
werd gemaakt. Ommelandvaarders ver
voerden de lakense stoffen op hun beurt
naar het noorden waar er kleding van
werd gemaakt.
Waren de handelscentra eerst voor
namelijk in Vlaanderen gesitueerd, later
verschoof het zwaartepunt van de han
del naar het noorden. Zeeland, Holland
en de IJsselsteden werden centra van
handel in laken, lood, wapens, wijn
en zout. Een voortdurende en naar
huidige begrippen kleinschalige uit
wisseling van produkten was tot stand
gekomen, waarbij zeelieden uit Zeeland
en Holland transporten verrichtten voor
Engelsen, Hanzesteden en Vlamingen. In
de loop van de 14e eeuw komen Zeeuwen
en Hollanders niet alleen als vracht
vaarders, maar ook als volwaardige han
delaren op de internationale markt.
Vlas, haver, hennep, boter en kaas wa
ren exportprodukten geworden, befaamd
tot in het Rijnland, Noord-Frankrijk en
Engeland.
Opmerkelijk is dat vanuit Zeeland niet
alleen vanuit grotere plaatsen als Zie-
rikzee en Middelburg, maar ook vanuit
kleine plaatsjes als Kortgene, Wol-
phaartsdijk, Kats en Westkapelle werd
uitgevaren om goederen te vervoeren
naar en van Engeland. Eigenlijk heeft
de Engelse wolhandel zoals hierboven
reeds gesteld oorspronkelijk uitgevoerd
met visserschepen die na de visvangst
onder de Engelse en Schotse kust naar
de thuishavens voeren de Zeeuwen
tot vrachtvaart gebracht. Wat later wer
den daar nog „industrieprodukten" aan
toegevoegd als het „hoppebier" en zout,
verkregen in selbranderijen. Het zoge
naamde „selzout" was van betere kwa
liteit dan het ruwere zout uit Frank
rijk; Zeeuws zout was dan ook zeer
gezocht.
Gezouten vis.
Aan de kusten van de Lage Landen is
al gevist zolang er mensen woonden.
Vondsten van zeer oude vistuigen in
Vlaardingen leveren daar het bewijs
voor. De vraag naar vis was, mede van
wege het grote aantal Roomskatholieke
vastendagen, zeer groot. Zo groot, dat
de eigen visopbrengst niet voldoende
was; er moest vis worden geïmporteerd.
Zoute haring waar daarbij favoriet. De
gezouten vis bleef tamelijk lang goed
en wat belangrijk was: de smaak bleef
aanvaardbaar.
Het Oostzeegebied was de belangrijk
ste leverancier van geconserveerde vis.
Met koggen werden ieder jaar scheeps
ladingen gezouten haring uit Schonen
gehaald. Gezouten haring uit de Oost
zee.... waarom niet uit de Noordzee,
zo veel dichter bij huis?? Waarom pe
kelden de Noordzeevissers, die met hun
Pinken, kleine open boten, tot onder de
Engelse kust visten, de gevangen haring
niet?
Niet, omdat zij onbekend waren met
het proces van het zouten van vis, maar
eenvoudigweg omdat de noodzaak tot
het bewaren van vis er niet was en
omdat zij de middelen niet hadden om
de gevangen haring in zout in te leggen.
De noodzaak bestond niet omdat er van
de Oostzee genoeg gezouten haring werd
aangevoerd en de vis op korte afstand
van de visgronden kon worden afgezet,
ook in Engeland. De mogelijkheden wa
ren er niet omdat de schepen waarmee
gevist werd niet groot genoeg waren
om vaten en „kakers" aan boord te
hebben.
Zoals gezegd, er werd gevist met open
boten, met „pinken" en in Vlaanderen
met een scheepstype dat BUZA werd
genoemd. In een keur uit 1163 van Phi
lips van de Elzas, graaf van Vlaanderen,
werd de „buza" al genoemd als vissers
schip. De Vlaamse buza was een roei
boot, waarmee ook gezeild kon worden.
De afmetingen moeten echter gering
zijn geweest. Het scheepje kon niet veel
meer dan één last vis (ca 2.000 kg) be
vatten.
In later tijden werd met grotere
schepen gevist, schepen die in tegen
stelling tot de buza een kiel hadden en
derhalve niet meer op het strand kon
den worden getrokken, maar in een
haven moesten worden afgemeerd. Een
groter schip betekende ook een grotere
aktieradius; er konden visgronden op
grotere afstand worden opgezocht. Ove
rigens bleef de naam buza voortleven
in „buis". In 1428 schreef een Duitse
Hanzekoopman over de Zeeuwen en
Hollanders, dat zij „hedden ute in der
zee wal 50 off 60 busen die to vysche
waren."
Gevecht tussen twee hulken op de Noordzee. Illustratie uit Olaus Magnus,
Carta Marina et Descriptio Septentrionalium Terrerum" (1539).
11