sprong, het dal inhuppelde en waar, tussen de steenblokken hele plekken helder water glinsterden, spiegelden zich temidden van de elzen een tweetal berken in het zilveren water. „Hoor ik daar spreken over karakter van hout?" vroeg er één, niet zonder spot. „Is dat een variatie op een mense lijk oordeel dat niet alle hout timmer hout is? Of kunt u de zon niet in het water zien schijnen?" „Timmerhout leveren gindse minder waardige dennen," repliceerde de ouder ling, die de tweede vraag diplomatiek negeerde. Want waarom zou je op een tweedelige vraag een dubbel antwoord geven als de tweede vraag vervelend en het antwoord dus lastig is? „Dennen zijn naaldbomen, totaal anders dan wij. Ze hebben niet eens bladeren en ook een afwijkende kleur waaraan wij niet verwant zijn." „Wat levert u eigenlijk?" vroeg de berk. „Eikenhout," zei de eik. „Is dat voor doodkisten?" schamperde de berk. „Voor deugdelijke kerkbanken!" rie pen drie, vier eiken gelijk. „Ook voor slagersblokken?" judaste de berk verder. „Antwoordt niet," zei de ouderling tot zijn medestanders. „Het is een glad basterd. Laat hem in zijn dwaasheid opdat hij niet wijs worde. Het licht is slechts aan weinigen geopenbaard. Fei telijk hoort hij er niet bij." „En wij dan?" vroeg na een poos een jonge beuk. „Horen wij er dan feitelijk óók niet bij?" „Dat is inderdaad twijfelachtig," luid de het antwoord. „Ik acht u een kwali teit beter dan beuken. Maar ik meen: u hoort er niet bij." „Maar ik sta toch ook op de helling van onze berg? Sta ik niet in het volle zonlicht evenals u?" „Tut, tut, tut," zei een eik. „Je staat daar heel gevaarlijk, mannetje! Zelf had je het al over een helling. Nu, wij voelen daar niets voor. Wij houden het bij het vlakke, rechte eind. Bovendien. ik zie dat je daar overschaduwd wordt door een kastanje, een linde, een popu lier, noem maar op. Je wilt je overal mee inlaten. Dat heb je zo met glad- 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1983 | | pagina 10