Ooólerschelde. k/emeldinge De nieuwe polder van Kattendijke naar gegevens van Dr. C. Dekker. Tholen uitstrekte. Als een smalle stroom zocht de Schelde zich daar een weg naar zee. Vermoedelijk heeft de stormvloed, die in 1134 plaats vond, de kustlijn op verschillende plaatsen doorbroken, waardoor al het oudland ten noorden van de lijn Kattendijke Wemeldinge Yerseke voorgoed werd opgeruimd. Van de kreken die toen door het water geweld werden uitgeschuurd en ver breed, is de Wijtvliet westelijk van Kattendijke nog altijd duidelijk her kenbaar in het landschap van vandaag. Het bedijkingswerk. Tussen de Wijtvliet en het dorp Kat tendijke loopt de Monnikendijk zuid waarts in de richting Kapelle. De naam van deze dijk herinnert ons aan de monniken van het klooster Ter Doest, die in de landaanwinning van het gebied rond Kattendijke een zeer belangrijke rol hebben gespeeld. Naar de mening van Dr. C. Dekker moet het tegen het einde van de 12e eeuw zijn geweest, dat monniken uit dat klooster zich in de buurt van Katten dijke hebben gevestigd. Ze hadden er namelijk de beschikking gekregen over een bepaalde oppervlakte land. Op 29 november 1189 bevestigde paus Clemens III de abdij van Ter Doest in het bezit van haar Kat.tendijkse goederen. Voor de exploitatie ervan werd een uithof of grangia gebouwd. Deze grangia wordt voor het eerste vermeld als Monster- hoek in het jaar 1214 (Monster is kloos ter). De grangia werd gebouwd op een verhoogde plaats In de schorren, om beveiligd te zijn tegen hogere vloeden. Het land was er toen nog niet bedijkt. Ook de nederzetting Kattendijke is na de vloed van 1134 vermoedelijk als een bewoond eilandje in het toenmalige schorrenlandschap blijven bestaan. Dr. Dekker grondt deze veronderstelling op het feit dat er na die tijd weinig is opgeslibd. Blijkbaar lag de grondslag zo hoog, dat het water slechts zelden het eiland overspoelde. Vanuit hun grangia schijnen de mon niken van Ter Doest omstreeks 1190 met de aanleg van de zogenaamde mon nikendijk te zijn begonnen. In hoeverre ze daarbij hulp hebben gehad van in woners uit Kattendijke, is niet bekend. Ten noorden van Kapelle werd de Wijt vliet afgedamd, waarna de dijk in noor delijke richting werd doorgetrokken langs de centrale bedding van de kreek tot dicht bij de mond. Zo kwam de Monnikendijk tot stand. Reeds eerder was ten westen van We meldinge een andere polder ontstaan, waarvan de meest westelijke dijk de Merkendijk werd genoemd. Het noor delijk gedeelte van deze dijk werd ook wel Smoudijk genoemd. Door de aan leg van een dijk langs de noordzijde van het Kattendijkse gebied tussen de Monnikendijk en de Smoudijk, ontstond de polder van Kattendijke, die ongeveer 750 gemeten groot was. Waarom de middeleeuwse voornaam Kat in de naam Kattendijke voortleeft, is me niet be kend. De ambachtsheren van Kattendijke. Nadat de polder van Kattendijke tot stand was gekomen, mag ook het op treden van een ambachtsheer binnen het bedijkte, gebied worden veronder steld. Eén van de eerste heren van Kat tendijke, wiens naam in de schriftelijke bronnen voorkomt, was Dirk Everdeisz. Met de monniken van Ter Doest kan hij betrokken zijn geweest bij de bedijking van de nieuwe polder. De monniken hadden het, ondanks hun aktiviteiten rond Kattendijke, op bestuurlijk gebied niet voor het zeggen. Dat bleef voorbehouden aan de am bachtsheer, aan wiens gezag ook de monniken waren onderworpen. In 1203 was Gillis (Egidius) de zoon van Dirk Everdeisz, ambachtsheer van Katten dijke. In 1220 schonk hij tienden aan de abdij van Ter Doest. Hij noemde zich naar het nieuw verworven gebied, Gillis van Kattendijke. Omstreeks 1251 beza ten ook leden uit de geslachten Van Sabbinge en Van de Maalstede ambach ten in Kattendijke. Uit 1278 dateert een brief van Florens van Kattendijke over de lammertienden te Monsterhoek, terwijl in 1289 van Wolfert van Kattendijke wordt, vermeld dat deze zich met de opstandige Zeeuwse adel bij de Vlaamse graaf had aange sloten. Hij wedde echter op het verkeer de paard. De graaf van Holland ontnam hem zijn bezittingen en beleende een lid uit het geslacht van Heenvliet met de heerlijkheid Kattendijke. Zodoende ontmoeten we in 1293 Hugo van Heenvliet als heer van Kattendijke. Hij werd als zodanig opgevolgd door zijn zoon Jan. Tot 1505 zijn leden uit dat geslacht heer van Kattendijke ge weest. Toen Geertruijt van Heenvliet in 1505 overleed, vererfde de heerlijkheid op haar man, Jacob van Cralingen. Ver moedelijk is hun huwelijk kinderloos gebleven, want na het overlijden van Jacob van Cralingen kwam Kattendijke in het bezit van het geslacht Van der Does. Door zijn huwelijk met Maria van der Does werd Jan van Gelmen in 1612 heer van Kattendijke. Omstreeks 1625 schijnt hij als zodanig te zijn opgevolgd door Hendrik van Tuijll van Serooskerke. Tegen het mid den van de 17e eeuw ontmoeten we leden uit het geslacht Huijssen als am bachtsheren van Kattendijke. Johan Willem Huijssen, die op 16 mei 1782 werd geboren, werd zelfs verheven tot baron Huijssen van Kattendijke. De uithof Monsterhoek. Vermoedelijk werd de uithof Monster hoek nog vóór 1190 gebouwd. Een uithof of grangia noemde men destijds een komplex gebouwen, eigendom van een abdij, dat ergens in een buitengebied werd gesticht ten behoeve van de ont ginning en de exploitatie van een be paald bezit aan grond dat een abdij daar bezat. Zo bezat de abdij van Ter Doest in de 12e eeuw in de buurt van Katten dijke een oppervlakte grond, ter grootte van 610 gemeten. Vanuit de uithof Mon sterhoek verrichtten conversen of leke- broeders als leden van hun kloosterorde alle arbeid die voor de ontginning en de exploitatie van de grond noodzakelijk was. Ook bij de dijkaanleg in het gebied van Kattendijke zijn ze direkt betrokken geweest. Behalve lekebroeders waren er in Monsterhoek ook priesters werkzaam. Deze priester-monniken bedienden de kapel en waren voorts betrokken bij de opleiding van jonge mensen tot priester. Aan het hoofd van de uithof stond de abt. Voor Monsterhoek vond ik in schriftelijke bronnen gegevens over en kele abten. Zo is er een brief van 25 april 1282 die abt Willem schreef aan Wulfard de Cattendie over de lammer- tiend. Voorts kwam ik nog de naam tegen van de Zuidbevelander Lauwereijs de Vriendt, die abt was van 1459 tot 1474. Tijdens zijn ambtsperiode werd de uithof Monsterhoek geheel gerestau reerd. In 1478 was Heinric Keddekin abt, in 1492 Martin Weijts en in 1515 Joos Arents. Toen het land nog niet was bedijkt, was vooral de schapenhouderij er van groot belang. Na de bedijking was land bouw voorlopig slechts mogelijk op de hoger gelegen kreekruggen. De lager gelegen gronden bleven nog een aantal jaren te zout. Zodoende was de schapen houderij er zelfs tot in het laatste kwart van de 13e eeuw nog een belangrijke zaak. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1983 | | pagina 14